Oefentoets Stevigheid en Beweging

Oefentoets Stevigheid
1 / 53
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Oefentoets Stevigheid

Slide 1 - Slide

Hieronder staan 3 uitspraken over het skelet van een organisme
1. Het skelet bestaat geheel uit kraakbeen
2. Het skelet beschermt een aantal organen
3. Het skelet geeft vorm aan het lichaam

Welke van deze uitspraken gelden voor het skelet van de mens?
A
Alleen uitspraak 1 en 2
B
Alleen uitspraak 2 en 3
C
Alleen uitspraak 1 en 3
D
Uitspraak 1, 2 en 3

Slide 2 - Quiz

Welke botten horen bij de wervelkolom?
A
alleen de wervels
B
alleen het heiligbeen en de wervels
C
alleen het heiligbeen en het staartbeen
D
het heiligbeen, het staartbeen en de wervels

Slide 3 - Quiz

Aan welke wervels zijn de ribben verbonden?
A
Aan de halswervels
B
Aan de borstwervels
C
Aan de lendenwervels
D
Aan de hals- en borstwervels

Slide 4 - Quiz

Schedel
Onderkaak
Sleutelbeen
Borstbeen
Ribben
Opperarmbeen
Wervelkolom
Heupbeen
Ellepijp
Spaakbeen
Handwortelbeentjes
Middenhandsbeentjes
Vingerkootjes
Dijbeen
Knieschijf
Voetwortelbeentjes
Teenkootjes
Scheenbeen
Kuitbeen

Slide 5 - Drag question

Collageen zorgt voor soepelheid,
........ zorgen voor stevigheid

Slide 6 - Open question

Het Hoofd
De romp
De ledematen 
Schedelbeenderen
Bovenkaak
Onderkaak
Wervelkolom
Borstkas
Schoudergordel
Bekkengordel

Arm
Been

Slide 7 - Drag question

Sleep de woorden naar de juiste plek 
wervelkolom
staartbeentje
bekken

nekwervel
schedel
ribben

Slide 8 - Drag question

Hoeveel kootjes zitten er in 1 duim?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 9 - Quiz

Wat is de juiste volgorde van groot naar klein
A
Spieren - spiercellen - spierstelsel
B
Spierstelsel - spieren - spiercellen
C
Spiercellen - spieren - spierstelsel

Slide 10 - Quiz

Welke spieren zijn elkaars antagonisten?
Spier 1 en spier

Spier 2 en spier
3
4
2
1

Slide 11 - Drag question

Welke spieren zijn antagonisten van elkaar?
--  Buikspier
--  Triceps
--  Scheenbeen
spier
Rugspier
Biceps
Kuitspier

Slide 12 - Drag question

Waar zitten pezen?
A
Tussen 2 gewrichten
B
Tussen botten en spieren
C
Tussen gewrichten en spieren
D
Tussen 2 spieren

Slide 13 - Quiz

Wat is een antagonist?
A
Een spier met een tegengestelde werking
B
Een spier met dezelfde werking
C
Allemaal pezen bij elkaar

Slide 14 - Quiz

De antagonist van de armbuigspier is de ...
A
biceps
B
kuitspier
C
triceps
D
voorste dijspier

Slide 15 - Quiz

Nee
Ja
Heeft je wervelkolom een dubbele S-vorm?
Tekst

Slide 16 - Drag question

De mens is een:
A
Topganger
B
Teenganger
C
Zoolganger

Slide 17 - Quiz

Welke stof verdwijnt er uit een bot als ik het verbrand?

Slide 18 - Open question

Een hond is een:
A
Topganger
B
Teenganger
C
Zoolganger

Slide 19 - Quiz

Welke stof verdwijnt er uit een bot als ik het in zuur leg?

Slide 20 - Open question

Welke stof zit er veel in kraakbeen?
A
Beencellen
B
Collageen
C
Kalkzouten

Slide 21 - Quiz

Een koe is een:
A
Topganger
B
Teenganger
C
Zoolganger

Slide 22 - Quiz

Wat zit er tussen 2 wervels en helpt bij het opvangen van schokken? (meervoud)

Slide 23 - Open question

Een schaap is een:
A
Topganger
B
Teenganger
C
Zoolganger

Slide 24 - Quiz

Je ziet een gedeelte van het skelet van de mens.
Wat stellen de nummers 8 en 10 voor?
A
8 = spaakbeen 10 = middenhandsbeentjes
B
8 = spaakbeen 10 = handwortelbeentjes
C
8 = ellepijp 10 = middenhandsbeentjes
D
8 = ellepijp 10 = handwortelbeentjes

Slide 25 - Quiz

Armen en benen hebben vergelijkbare botten.
Welk bot(ten) uit het been heeft/hebben geen vergelijkbaar bot in de arm?

Slide 26 - Open question

Hoeveel teenkootjes heeft een voet van de mens?
A
16 teenkootjes
B
15 teenkootjes
C
14 teenkootjes
D
5 teenkootjes

Slide 27 - Quiz

Welk onderdeel bestaat uit kraakbeen?
A
Onderdeel 1
B
Onderdeel 2
C
Onderdeel 3

Slide 28 - Quiz

Hiernaast zie je het geraamte van een vogel.
Wat stellen de letters G en H voor?
A
G = borstbeen H = dijbeen
B
G = sleutelbeen H = opperarmbeen
C
G = borstbeen H = opperarmbeen
D
G = sleutelbeen H = dijbeen

Slide 29 - Quiz

De mens is een...
A
zoolganger
B
teenganger
C
hoefganger
D
voetganger

Slide 30 - Quiz

Waar hoort de beer bij, zoolganger of teenganger?
Wat stelt bot nummer 5 voor?
A
zoolganger, 5 = hielbeen
B
zoolganger, 5 = middenvoetsbeentje
C
teenganger, 5 = hielbeen
D
teenganger, 5 = middenvoetsbeentje

Slide 31 - Quiz

Lees onderstaande beweringen:
1. De beenderen van het skelet zijn dood
2.De kleine teen heeft drie teenkootjes

Is bewering 1 juist? En bewering 2?
A
Alleen bewering 1 is juist
B
Alleen bewering 2 is juist
C
Bewering 1 en 2 zijn allebei juist
D
Bewering 1 en 2 zijn allebei onjuist

Slide 32 - Quiz

Bekijk de afbeelding.
Welk bot is gebroken?
A
Het dijbeen
B
Een middenhandsbeentje
C
Het opperarmbeen
D
Een rib

Slide 33 - Quiz

Hiernaast zie je het skelet van een eekhoorn.
Wat stellen de nummers 2, 5 en 6 voor?
A
2 = borstwervel, 5 = lendenwervel, 6 = staartbeen
B
2 = halswervel, 5 = borstwervel, 6 = heiligbeen
C
2 = halswervel, 5 = lendenwervel, 6 = staartbeen
D
2 = borstwervel, 5 = lendenwervel, 6 = heiligbeen

Slide 34 - Quiz

De afbeelding stelt een poot van een koe voor.
Hoe heet het bot dat met de letter P aangegeven wordt?
A
P = handwortelbeentje
B
P = voetwortelbeentje
C
P = knieschijf
D
P = teenkootje

Slide 35 - Quiz

Welke bewering over de ribben van de mens is juist?
A
Alle ribben zitten vast aan de wervelkolom
B
Alle ribben zitten vast aan het borstbeen
C
De mens heeft 2 zwevende ribben
D
De mens heeft 24 paar ribben

Slide 36 - Quiz

Welke spieren zijn elkaars antagonisten?
Spier 1 en spier

Spier 2 en spier
3
4
2
1

Slide 37 - Drag question

Welke spieren zijn antagonisten van elkaar?
--  Buikspier
--  Triceps
--  Scheenbeen
spier
Rugspier
Biceps
Kuitspier

Slide 38 - Drag question

Waar zitten pezen?
A
Tussen 2 gewrichten
B
Tussen botten en spieren
C
Tussen gewrichten en spieren
D
Tussen 2 spieren

Slide 39 - Quiz

Wat is een antagonist?
A
Een spier met een tegengestelde werking
B
Een spier met dezelfde werking
C
Allemaal pezen bij elkaar

Slide 40 - Quiz

Rechts zie je een voorbeeld van een
gewricht.

Welk type gewricht is dit?



A
kogelgewricht
B
scharniergewricht
C
rolgewricht

Slide 41 - Quiz

sommige gewrichten moeten meer werk verrichten dan andere. Welk deel die het gewricht extra verstevigd, hebben deze gewrichten wel en andere gewrichten niet.
A
gewrichtskom
B
kraakbeen
C
gewrichtsband
D
gewrichtskapsel

Slide 42 - Quiz

Wat is de functie van gewrichtbanden?
A
soepel bewegen van het gewricht
B
houdt de 2 botten bij elkaar
C
zorgt voor extra stevigheid van het gewricht

Slide 43 - Quiz

Wat voor beenverbinding is de knie?
A
Kraakbeenverbinding
B
Vergroeid
C
Gewricht
D
Naden (naadverbinding)

Slide 44 - Quiz


In de afbeelding hiernaast is een beenverbinding aangegeven met Q.
Welke beenverbinding is aangegeven met Q?
A
vergroeide beenverbinding
B
naadverbinding
C
kraakbeenverbinding
D
gewricht

Slide 45 - Quiz

Hoe noem je deze beenverbinding?
A
Gewricht
B
Vergroeid
C
Kraakbeen
D
Naad

Slide 46 - Quiz

Gewricht
A
Het zijn kraakbeenverbindingen. De meeste gewrichten zorgen ervoor dat botten t.o.v. elkaar kunnen bewegen.
B
Het zijn beenverbindingen. De meeste gewrichten zorgen ervoor dat botten niet kunnen bewegen.
C
Het zijn kraakbeenverbindingen. De meeste gewrichten zorgen ervoor dat botten t.o.v. elkaar kunnen bewegen.
D
Het zijn beenverbindingen. De meeste gewrichten zorgen ervoor dat botten t.o.v. elkaar kunnen bewegen.

Slide 47 - Quiz

Wat voor gewricht is dit?
A
Kogelgewricht
B
Rolgewricht
C
Scharniergewricht
D
Geen van allen

Slide 48 - Quiz

In je skelet zitten vier soorten beenverbindingen.
Bij welke beenverbindingen is er veel beweging mogelijk?
A
gewrichten en kraakbeenverbindingen
B
gewrichten en naadverbindingen
C
gewrichten, vergroeiingen, naad- en kraakbeenverbindingen
D
naadverbindingen en vergroeiingen

Slide 49 - Quiz

Een grafiek heeft
A
een as
B
twee assen
C
kolommen
D
rijen

Slide 50 - Quiz

Wat is een hypothese?
A
Het antwoord op de onderzoeksvraag
B
Hier beschrijf je wat er fout is gegaan
C
Het verwachte antwoord op de onderzoeksvraag
D
De resultaten

Slide 51 - Quiz

Bekijk de grafiek
Welke lijn geeft de geeft
het verloop van
collageen (lijmstof) aan
in de grafiek?
A
Blauw
B
Rood

Slide 52 - Quiz

Wat klopt niet aan deze
grafiek?
A
Schaalverdeling
B
Assen verkeerd om
C
Het had een staafdiagram moeten zijn
D
Er moet geen lijn door de punten heen getrokken worden

Slide 53 - Quiz