35. Spelling 2F

PLANNING VAN DEZE LES
1.  De opdrachten in Taalblokken
2.  Uitleg over deze spellingsonderdelen
3.  De volgende keer

1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 23 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

PLANNING VAN DEZE LES
1.  De opdrachten in Taalblokken
2.  Uitleg over deze spellingsonderdelen
3.  De volgende keer

Slide 1 - Slide

Module - 1F | 2F | 3F Grammatica en Spelling Hoofdstuk 4 (spelling 2F)
Hier gaan we het over hebben: 
4.1:  dezelfde klank, andere letter **
4.2:  meervoud zelfstandig naamwoord **
4.3:  verkleinwoorden **
4.4:  samenstellingen **
4.5:  wel of geen -e bij een bijvoeglijk naamwoord **
4.12: hoofdletters **
4.13: apostrof en accenttekens **

Slide 2 - Slide

2. THEORIE

Slide 3 - Slide

MEERVOUD ZELFSTANDIG NAAMWOORD (4.2)
Zelfstandig naamwoord: alles waar je de, het en een voor kunt zetten; je kunt het verkleinen en je vermeerderen (de hand, het handje, vier handen). 

Trema
: Let op de lettergrepen. Waar ligt de klemtoon?
Orchidee - waar ligt de klemtoon? Bacterie - waar ligt de klemtoon? Zee - waar ligt de klemtoon?

Slide 4 - Slide

MEERVOUD ZELFSTANDIG NAAMWOORD (4.2)
Alles draait om de uitspraak bij het Nederlands.

Café: als je het meervoud neemt, dan kan je het niet anders lezen: cafés. 

Oma: als je het meervoud neemt, dan kan je het anders zeggen. Dan komt er een 's achter, oma's. Hetzelfde gaat op voor eigennamen. 

Slide 5 - Slide

VERKLEINWOORDEN (4.3)
Regels... Je doet het vaak al als vanzelf goed.

Let op bij woorden die eindigen op -ing. Die krijgen de uitgang 
-etje of -nkje. → Koning - koninkje. 

En let op bij woorden die eindigen op een -m en voorafgegaan worden door een lange klank. Die krijgen de uitgang -pje.
boom - boompje.

Slide 6 - Slide

SAMENSTELLINGEN (4.4)
Wanneer is een woord samengesteld? 
  • Zelfstandig naamwoord + zelfstandig naamwoord:
tafel + poot = tafelpoot

  • Voorzetsel + werkwoord: 
op + kijken = opkijken. Je kijkt op van iets. Als je ergens op kijkt, dan is juist het los van elkaar. 
na + apen = na-apen → anders kan je het anders uitspreken. 


Slide 7 - Slide

Samenstellingen (6.3)
Wanneer is een woord samengesteld? 

  • Zelfstandig naamwoord + werkwoord: 
stof + zuigen = stofzuigen. Ik heb ... (wat is het volt. deelwoord)?

  • Werkwoord + werkwoord: 
zweef + vliegen = zweefvliegen. Ik heb ... ?

Slide 8 - Slide

Samenstellingen 
Wanneer is een woord NIET samengesteld? 

Op zoek gaan. Als het hele werkwoord opzoekgaan was, dan wel. Maar nu niet. Nu is het ik ben op zoek gegaan of ik ga op zoek.

Uit eten gaan. Als het hele werkwoord uitetengaan was, dan wel.
Maar nu niet. Nu is het ik ben uit eten gegaan/ik ben uit eten geweest of ik ga uit eten.

Slide 9 - Slide

WEL OF GEEN -E BIJ EEN BIJVOEGLIJK NAAMWOORD (4.5)
Je doet de meeste als vanzelf goed.

Wanneer moet je opletten? Wanneer het om een metaal of stof gaat (= stoffelijk bijvoeglijk naamwoord). 
De gouden jurk. De houten kom.

Maar als het best nieuw is, dan weer niet! 
De plastic kom. De nylon panty's. 

Slide 10 - Slide

PERSOONSVORM TEGENWOORDIGE TIJD (4.6)
- Kijk eerst of het om een persoonsvorm gaat (zet de zin in een andere tijd - dat wat verandert is de persoonsvorm) 

- Stel daarna een vraag aan de persoonsvorm: wie of wat? Nu heb je het onderwerp

► Je weet of je enkelvoud of meervoud moet hanteren als het onderwerp ook in het enkelvoud of meervoud staat. 


Slide 11 - Slide

PERSOONSVORM TEGENWOORDIGE TIJD (4.6)
- Kijk eerst of het om een persoonsvorm gaat (zet de zin in een andere tijd - dat wat verandert is de persoonsvorm) 

Kijk naar het hele werkwoord van de persoonsvorm. Haal -en eraf. Nu heb je de stam. Dit hoeft niet hetzelfde te zijn als de ik-vorm. 

- Gebruik een vorm van lopen. Hoor je een t? Dan staat die er ook. Ezelsbruggetje: ik wil geen t, jij wilt t(hee).



Slide 12 - Slide

PERSOONSVORM VERLEDEN TIJD (4.7)
- Kijk naar het hele werkwoord van de persoonsvorm. Haal -en eraf. Nu heb je de stam. Dit hoeft niet hetzelfde te zijn als de ik-vorm. 
► Staat de laatste letter van de stam in 't ex-kofschip? Nee = d.
Doe dan een -de achter de stam voor het enkelvoud. Het meervoud krijgt -den. Je weet of je enkelvoud of meervoud moet hanteren als het onderwerp ook in het enkelvoud of meervoud staat. 

Slide 13 - Slide

PERSOONSVORM VERLEDEN TIJD (4.7)
- Kijk naar het hele werkwoord van de persoonsvorm. Haal -en eraf. Nu heb je de stam. Dit hoeft niet hetzelfde te zijn als de ik-vorm. 
► Staat de laatste letter van de stam in 't ex-kofschip? Ja = t.
Doe dan een -te achter de stam voor het enkelvoud. Het meervoud krijgt -ten. Je weet of je enkelvoud of meervoud moet hanteren als het onderwerp ook in het enkelvoud of meervoud staat. 

Slide 14 - Slide

VOLTOOID DEELWOORD (4.8)
Dit heeft dezelfde regel als de persoonsvorm verleden tijd.
- Kijk naar het hele werkwoord. Haal -en eraf. Nu heb je de stam. 

► Staat de laatste letter van de stam in 't ex-kofschip? Nee = d.
Schrijf dan een -d achter de stam. Het meervoud krijgt -den

Ik heb de tegels geschrobd. Omdat de laatste letter van de stam (scrob) niet in 't ex-kofschip zit. 

Slide 15 - Slide

VOLTOOID DEELWOORD (4.8)
Dit heeft dezelfde regel als de persoonsvorm verleden tijd. 
- Kijk naar het hele werkwoord. Haal -en eraf. Nu heb je de stam. 

► Staat de laatste letter van de stam in 't ex-kofschip? Ja = t.
Doe dan een -t achter de stam. Het meervoud krijgt -ten

Ik ben verhuist. Omdat de laatste letter van de stam (verhuis) in het ex-kofschip zit. 

Slide 16 - Slide

HOOFDLETTERS (4.12)
- Aan het begin van de zin. 
- Bij een eigennaam: jouw naam en achternaam; hoe de organisatie haar eigen naam spelt; een feestdag.
- Bij iets geografisch, dus een land, stad, dorp, taal.
- Bij iets cultureels, zoals een boek of een film. 

Slide 17 - Slide

HOOFDLETTERS (4.12)
Let op: bij een achternaam krijgt het voorzetsel géén hoofdletter, als de voornaam of het initiaal ervoor staat. 

A. van Aalderen. 

Het is dus wél: mevrouw Van Aalderen, want dan staat haar voornaam of initiaal er niet voor. 

Slide 18 - Slide

 APOSTROF (4.14)
- Als je wilt afkorten: Daar zal je 'm hebbenIk heb d'r zo'n zin in.

- Als de uitspraak het wil: Hobby's, opa'sAnnekes fiets en Wendela's auto.

- In vroegere naamvallen: Des ochtends wordt 's ochtends. 's Avonds werd ik wakker. 


Slide 19 - Slide

 APOSTROF (4.14)
- Bij een afkorting: 
Sms'je; mbo'er.

- Bij een cijferwoord: 
Mp3'tje, A4'tje, 65+'er

Bij een heel woord gebruik je in dat geval een streepje: 
65-plusser

Slide 20 - Slide

 ACCENTTEKENS (4.14)
- veel leenwoorden met een accent komen uit het Frans. Je geeft weer aan hoe je het uitspreekt:  
Café, crème en enquête.

In het Nederlands gebruiken we het om ergens de nadruk op te leggen. Of we schrijven dat leenwoord ;)

Slide 21 - Slide

3. DE VOLGENDE KEER 
Vandaag maak je de opdrachten af. Je kunt werken naar de officiële toetsdatum in Magister (17 juni), maar je kunt ook jouw eigen - snellere - tempo aanhouden.

Het hangt dus van jou af of je de toets op 17 juni maakt of eerder.  Als altijd moet je eerst alle opdrachten hebben gemaakt. 
Haal je het niet op 17 juni, dan kom je terug tijdens de inhaalweken. 



Slide 22 - Slide

EINDE VAN DE LES

Slide 23 - Slide