Les 7

1 / 35
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Lees deze tekst:

Slide 6 - Slide

Versterkende bijwoorden

  • Je kunt een versterkend bijwoord gebruiken om de betekenis van het volgende woord te versterken. 

  • Ze staan voor het woord waarover ze iets zeggen.

  • That level is incredibly difficult.
  • He is so strong


Slide 7 - Slide

Crocodiles are ... dangerous animals
A
so
B
extremely

Slide 8 - Quiz

It is a ....... long flight to Australia
A
very
B
sometimes

Slide 9 - Quiz

Matthew is ....... lazy
A
still
B
incredibly

Slide 10 - Quiz

We are ....... excited about going to the amusement park
A
so
B
all

Slide 11 - Quiz

I ....... love Christmas!
A
very
B
really

Slide 12 - Quiz

Versterkende bijwoorden

  • De volgende versterkende bijwoorden worden veel gebruikt

Slide 13 - Slide

Schrijf de zin met een versterkende bijwoord:

My friend is ______ tall! He is almost 2 meters!

Slide 14 - Open question

Schrijf de zin met een versterkende bijwoord:

I am ______ afraid of snakes.

Slide 15 - Open question

Schrijf de zin met een versterkende bijwoord:

Dan is _______ happy that he passed the test.

Slide 16 - Open question

Schrijf de zin met een versterkende bijwoord:

The car ride to Spain was ________ boring.

Slide 17 - Open question

Schrijf de zin met een versterkende bijwoord:

Sally ______ likes school. She's ______ smart!

Slide 18 - Open question

Questions?
QUESTIONS?

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Voorzetsels van plaats
  • Je gebruikt voorzetsels van plaats om aan te geven waar iemand is. 

  • Bijvoorbeeld:

  • De muis staat achter de bank
  • The mouse is behind the couch



Slide 22 - Slide

Voorbeeld:
  • I'm standing behind the chair.

  • I'm standing in front of the chair.

  • I'm standing next to the chair.

  • I'm standing between the chairs.

  • I'm standing on the chair.

Slide 23 - Slide

Voorzetsels van plaats






Leer deze uit je hoofd!


Slide 24 - Slide

Wat zijn voorbeelden van voorzetsels?
A
like, hate, stop, start
B
but, or, nor, either
C
for, on, of, in
D
idk

Slide 25 - Quiz

Kies de juiste voorzetsel van plaats:

We can choose ____two starters.
A
at
B
in
C
on
D
between

Slide 26 - Quiz

Kies de juiste voorzetsel van plaats:

Do you put sugar __ your coffee?
A
at
B
on
C
in
D
above

Slide 27 - Quiz

Kies de juiste voorzetsel van plaats:

The vase is __ the dining table.
A
at
B
on
C
in
D
above

Slide 28 - Quiz

Kies de juiste voorzetsel van plaats:

We live __ the train station
A
at
B
on
C
in
D
near

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Link

Slide 31 - Link

Questions?
QUESTIONS?

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide