Argumenteren NN havo

Nederlands
Havo 4
1 / 50
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Nederlands
Havo 4

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Programma
Plattegrond maken
Wat staat je dit jaar (periode) te wachten?

Start argumentatie
Uitleg standpunt/argument
Uitleg soorten argumenten

Slide 3 - Slide

Programma
Hebben jullie een goede start gemaakt?
Bespreken standpunten en argumenten (herhaling) 

Slide 4 - Slide

Wat kun je dit jaar verwachten 
Je krijgt dit jaar det SE-toetsen (schoolexamentoetsen). Deze toetsen tellen voor 25 % voor het eindexamen
De andere 75 % haal je volgend jaar. 

100 % schoolexamencijfer + 100 % eindexamencijfer
6,7 + 6,4 = 13,1 
Je eindcijfer = 6,55  = 7

Slide 5 - Slide

Wat staat je dit jaar te wachten?
SE-cijfer: lezen en argumenteren, uiteenzetting literatuur, betoog
Tussendoor heb je ook toetsen: deze toetsen tellen mee voor je overgang.
Ook lezen we boeken: 
Reinaert de vos, Arjan Lubach: Magnus 
Marion Pauw: Daglicht
, Manou Bouzamour: De belofte van Pisa 
Harry Mulisch: De aanslag

Slide 6 - Slide

Planning
Bestel de boeken via Lijsters
17 september: Van de vos Reynaerde meenemen naar de les! 
(dus: nu bestellen)

In de week van 19 november: boekentest Magnus (Arjan Lubach)






Slide 7 - Slide

Argumenteren 

Slide 8 - Slide

Standpunt
Een standpunt is iets wat iemand vindt.
Hoe te achterhalen? Je kunt er ik vind voor zetten (of voor denken)
Variaties: mijns inziens, volgens mij, naar mijn mening)

Franse literatuur is niet zo boeiend. 
Ik vind Franse literatuur niet zo boeiend. 

Franse literatuur is niet zo boeiend = een standpunt

Slide 9 - Slide

Standpunt
Een standpunt kun je soms herkennen aan kleine woordjes. In deze woorden zie je een mening; je kunt er anders over denken. 
Roken is onacceptabel.
Roken is slecht voor je gezondheid. 
Roken is af te raden
Een electrische fiets is grote onzin
Te laat komen is onverstandig. 

Slide 10 - Slide

Argument
Een argument is de reden waarom je iets vindt (standpunt). 
Voor een argument kun je vaak want of omdat plaatsen (of denken).

Het is mooi weer; het is droog.
(Ik vind dat) het mooi weer is
(want) het is droog






Slide 11 - Slide

Truc: want-proef / dus-proef
Je kunt het standpunt onderscheiden van de argumenten met de want/dus-proef. 
(Standpunt), want (argument)
Ik stop ermee, want ik heb genoeg gewerkt vandaag.

(Argument), dus (standpunt) 
 Ik heb genoeg gewerkt vandaag, dus ik stop ermee

Slide 12 - Slide

Soorten argumenten
Positief: ik vind
Negatief: ik vind niet (nooit) 
Twijfel: ik weet niet 

Slide 13 - Slide

Opdracht
Maken opdracht 1, 2 blz. 183
Tijdsduur: 5 minuten
Vorm: overleg in tweetallen

Slide 14 - Slide

Feitelijke/ waarderende argumenten
(In je boek staat nog objectief en subjectief)
Feitelijk (objectief): Ik ga met de trein naar mijn werk, want dan ben ik sneller dan met de auto. 
Sneller = controleerbaar. 
Waarderend (subjectief): Ik ga met de trein naar mijn werk, want dat vind ik gezelliger. 
Gezelliger = voor iedereen anders/waarderend. 

Slide 15 - Slide

Programma
Heb je een goede start gemaakt? Zijn er vragen (mentoraat)?
Herhaling argumenteren en standpunten + soorten argumenten.
Uitleg soorten argumenten + argumentatieschema's (redeneringen)
Maken opdrachten
Uitleg argumentatiestructuren + opdrachten 

Slide 16 - Slide

Herhaling theorie

Wat houdt de dus-proef in?
Aan welke (signaal)woorden herken je een standpunt?
Wat is het verschil tussen een feitelijk en een waarderend argument?

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Soorten argumentatie
Feiten: bijv. getallen
Onderzoek/wetenschap: bijv. Universiteit van Utrecht
Normen en waarden: bijv. je rijdt niet door rood. 
Vermoedens: bijv. volgens mij,  (niet) voorstellen dat
Geloof/overtuiging: bijv. van mijn geloof
Gezag/autoriteit: bijv. staat in Van Dale/ staat in De Volkskrant
Nut: bijv. was je handen, want het verkomt infecties. 

Slide 19 - Slide

Opdracht
Maken opdracht 3 t/m 10 
Tijdsduur: 10 minuten
Vorm: individueel

Slide 20 - Slide

– overeenkomst en vergelijking

De prijzen voor kaartjes van voetbalwedstrijden zijn dit jaar bijna niet gestegen. Ik verwacht dan ook niet dat de tickets voor theatervoorstellingen duurder zullen worden. Dat gebeurde de 

Slide 21 - Slide

voorbeelden

Als je griep hebt, moet je daar eerst zelf wat aan proberen te doen voordat je de dokter raadpleegt (standpunt). Zo voel ik me al een stuk beter als ik een paar paracetamols neem. (argument= voorbeeld).

Slide 22 - Slide

Argumentatieschema's (redeneringen)
Een redenering bestaat uit een standpunt en één of meer argumenten.
– oorzaak en gevolg: 
Het zal mij verbazen als dit jaar de carnavalsoptocht in De Bosch doorgaat (gevolg en standpunt). Er wordt namelijk een erg harde wind voorspeld (oorzaak en argument)




Slide 23 - Slide

– voor- en nadelen
Leerlingen op het vwo moeten in vijf in plaats van zes jaar hun opleiding kunnen afmaken. (standpunt). Je kunt eerder aan een vervolgstudie beginnen en je zit je minder te vervelen. (argumenten = voordelen). Je raakt dan misschien wel wat contacten met leeftijdsgenoten kwijt (argument = nadeel), maar ik vind de voordelen toch belangrijker. (oordeel)

Slide 24 - Slide

- kenmerk of eigenschap
Je moet handschoenen gebruiken als je een anti- kalkmiddel gebruikt bij het schoonmaken (standpunt). Deze middelen zijn slecht voor je nagels. Ze kunnen er zelfs door oplossen (eigenschap).

Slide 25 - Slide

Opdracht
Lezen blz. 194 + 195
Maken opdracht 7 = huiswerk voor dinsdag

Denken jullie aan je boeken? (Van de Vos, Magnus, etc)

Slide 26 - Slide

Programma
Herhaling enkelvoudige, meervoudige en onderschikkende argumentatie
Nakijken opdracht 7 blz. 196
Maken opdracht 8 (zin 3 en 4), opdracht 9, opdracht 10 blz. 196
Uitleg drogredenen
VRIJDAG: REINART DE VOS/ VAN DEN VOS REYNAERDE meenemen!

Slide 27 - Slide

Argumentatiestructuren
Enkelvoudige argumentatie: 1 standpunt, 1 argument
Meervoudige argumentatie: 1 standpunt, meer (gelijkwaardige) argumenten. (want - en - en , etc.. = truc)
Onderschikkende argumentatie: 1 standpunt, 1 argument, ondersteund door 1 of meerder argumenten. (want - want - want = truc)

Slide 28 - Slide

Voorbeeld argumentatiestructuren
Enkelvoudige argumentatie: 1 standpunt, 1 argument
Meervoudige argumentatie: 1 standpunt, meer (gelijkwaardige) argumenten. (want - en - en , etc.. = truc)
Onderschikkende argumentatie: 1 standpunt, 1 argument, ondersteund door 1 of meerder argumenten. (want - want - want = truc)
   

Slide 29 - Slide

Voorbeeld argumentatiestructuren
meervoudige argumentatie
 
                                 Ik moet naar huis (stelling)

WANT                                                                 EN
ik moet op mijn broertje passen.         Ik moet morgen mijn                                                                                           werkstuk inleveren. 
   

Slide 30 - Slide

Voorbeeld argumentatiestructuren
onderschikkende argumentatie
 
Ik moet naar huis
WANT
ik moet op mijn broertje passen. 
WANT
Mijn broertje heeft 40 graden koorts 
   

Slide 31 - Slide

Opdracht
Maken: opdracht 6 t/m 9
Vorm: groepjes van 4
Tijdsduur: 15 minuten

Noteer in blokjesschema + noteer standpunt of argument in 1 hele zin. 

Slide 32 - Slide

Programma
Nakijken opdracht 8 en 9, blz. 196
Maken opdracht 10, 11, 12  (doorlezen drogredenen)

Start Van den Vos Reynaerde

Slide 33 - Slide

Programma
Bespreken argumentatieopdracht 13, blz. 201
Oefen extra argumentatieopdracht (inleveren)
Bespreken topoi (VdvR)
Verder met middeleeuwen. 

Slide 34 - Slide

                  Mobieltjes veroorzaken chaos in de klas    
WANT
de concentratie              EN de kwaliteit van        EN de veiligheid
van leerlingen wordt               onderwijs lijdt               van de school-
verstoord                                        eronder                          populatie leidt
                                                                                                         eronder.
                                                                                                WANT zowel                                                             leerlingen als leraren  - digitale pesterijen
                                                           

Slide 35 - Slide

Meervoudig onderschikkende argumentatie
Oorzaak (mobieltjes in de klas), gevolg (concentratie, kwaliteit, veiligheid) 
Vraag 5: twee argumenten. Noteer het hele argument:
" digibete leraren ... doorheen waadt." en "Dan is ... worden hervat." (alinea 2)
Ook oorzaak - gevolg redenering (argumentatieschema)

Slide 36 - Slide

Alinea 3: let op het woordje 'schijnt'. 
vraag 8, 9, 10.: Dat het verbieden daar lukt, kan ik nauwelijks geloven. 
WANT: een mobieltje is voor tieners veel meer dan een communicatiemiddel. 
WANT: Het is een verlengstuk van het lichaam, iets waarmee de eigenaar zich zo sterk identificeert dat hij er bijna mee samenvalt.

Slide 37 - Slide

Vraag 10: mobiel afpakken van leerling
vergelijking
zuurstoftoevoer afgesneden.



Slide 38 - Slide

Betoog,
noemt voor- en tegenargumenten
weerlegt (omdraaien) de tegenargumenten niet.
Dit maakt het een redelijk betoog. 

Slide 39 - Slide

Betoog,
noemt voor- en tegenargumenten
weerlegt (omdraaien) de tegenargumenten niet.
Dit maakt het een redelijk betoog. 

Slide 40 - Slide

Programma
1. Bespreken proeftoets 2: argumenteren. 
Wat beheers je nu al, wat moet je nu nog oefenen?
Heb je serieus gewerkt en niet goed gescoord, ga dan naar vak-swt (maandag 1e). 
2. Lezen: uitleg stappenplan + uitleg tekstsoorten
3. Na de herfstvakantie moet je al vrij snel Magnus uitlezen. Na de toets volgende week: leesuur!

Slide 41 - Slide

Bespreken proeftoets: vraag 13
Veel ouders willen (dan ook) Engelstalig onderwijs voor hun kinderen.
                                                         l                                                      (want)
Tweetaligheid is een indicator geworden van vwo-scholen met een hoge kwaliteit.
                                                         l                                                      (want)
De kwaliteit van het vwo-onderwijs is te laag. 

Slide 42 - Slide

Vraag 13: 2x want = ondersch.
'Een gemeenschappelijke taal van alle burgers is een  van de bouwstenen van de natiestaat.'
Welk standpunt hoort hier bij (vraag 9) 
-> Dat rechtvaardigt nog niet een sluipende invoering van tweetaligheid. 
-> Zo (toelichting) is de Franse eenheidstaal ingeoverd via het nationaal onderwijs om een onverdeelde en verenigde republiek te vestigen. 

Slide 43 - Slide

Drogredenen
Als hij dat onderzoek echt heeft gelezen = persoonlijke aanval.

Ken je ook de andere drogredenen?

Slide 44 - Slide

2. Lezen Stappenplan 
1. Bekijk de teksten ( Taakstraffers herkenbaar / het daderhesje / straffen en hesjes): wat is het onderwerp?
Bepaal en lees de inleiding en het slot. Markeer de belangrijkste zin. Wat denk je dat de hoofdgedachte is? Met welk tekstsoort heb je te maken. 
2. Lees het middenstuk. Markeer kernzinnen en omcirkel signaalwoorden?
3. Klopte je verwachting? Beantwoord de vragen van blz. 17 NN


Slide 45 - Slide

Welke signaalwoorden horen bij het tekstverband conclusie?
A
Ook, daarom
B
Toch, daarna
C
Dus, kortom
D
Dus, dat

Slide 46 - Quiz

De signaalwoorden want, omdat, daarom, immers en namelijk horen bij? (tekstverband)
A
Concluderend
B
Redengevend
C
Vergelijkend
D
Tijdsvolgorde

Slide 47 - Quiz

Signaalwoorden opsomming
A
ten eerste, ten tweede, ook, verder
B
maar, echter, toch, tegenover
C
bijvoorbeeld, zo, zoals

Slide 48 - Quiz

Gezamenlijk lezen 
1. Bekijk de teksten: wat is het onderwerp?
Bepaal en lees de inleiding en het slot. Markeer de belangrijkste zin. Wat denk je dat de hoofdgedachte is? Met welke tekstsoort heb je te maken. 
2. Lees het middenstuk. Markeer kernzinnen en omcirkel signaalwoorden?
3. Klopte je verwachting? Beantwoord de vragen. 

Slide 49 - Slide

Literatuurgeschiedenis

Slide 50 - Slide