Les 1.3 Lezen (2)

Inhoud van deze les
• Welkom
• Actualiteit
• Taalvoutje
• Doel: Aan het eind van de les weet ik de 4 manieren van lezen en weet ik           hoe ik het onderwerp en het deelonderwerp kan vinden. Ook weet ik hoe ik     de moeilijke woordenwijzer kan gebruiken en ken ik de signaalwoorden.


1 / 12
next
Slide 1: Slide
NeMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Inhoud van deze les
• Welkom
• Actualiteit
• Taalvoutje
• Doel: Aan het eind van de les weet ik de 4 manieren van lezen en weet ik           hoe ik het onderwerp en het deelonderwerp kan vinden. Ook weet ik hoe ik     de moeilijke woordenwijzer kan gebruiken en ken ik de signaalwoorden.


Slide 1 - Slide

Taalvoutje






Hoeveel sigaretten worden aarvoor gebruikt?.

Slide 2 - Slide

Actie:
• Herhaling instructie: manieren van lezen, onderwerp en deelonderwerp,           moeilijke woordenwijzer en signaalwoorden
• Nakijken les 1.3 opdracht 1 - 20
• ZS les 1.3 opdracht 21 - 25
• Afsluiting


Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Verkennend lezen
  • Je leest de tekst om een eerste indruk te krijgen

  • lees de titel en de eerste en laatste alinea
  • lees tussenkopjes en opvallende woorden
  • bekijk eventuele afbeeldingen
  • lees de informatie die onder de tekst staat (bron)


  • Je stelt jezelf de vraag: "Waar gaat deze tekst over?"

Slide 5 - Slide

Nauwkeurig lezen
  • Je leest de hele tekst met het doel te begrijpen wat je leest


  • lees de tekst aandachtig, zin voor zin
  • je let op de informatie die inleiding en slot geven
  • je vraagt je af wat het belangrijkste is wat over het onderwerp wordt   gezegd
  • je vraagt je af wat belangrijke moeilijke woorden betekenen
  • je kijkt wat het verband is tussen tekstdelen

Slide 6 - Slide

Zoekend lezen
Zoekend lezen: je bent op zoek naar een antwoord op een vraag                                                             bijvoorbeeld in een woordenboek of je googelt.

Ook in een leestekst kun je zoekend lezen, daarbij kijk je naar:
- de tussenkopjes
- de plaatjes
- schema's, grafieken en tabellen
- opvallende woorden

Slide 7 - Slide

Studerend lezen
Studerend lezen: je leest de informatie met het doel om ze te onthouden.

                                         - zoek de hoofdzaken (kernzinnen, vetgedrukte woorden)

Studerend lezen:     - maak een schematische samenvatting

                                         - je controleert of je te tekst kent

Slide 8 - Slide

Onderwerp en deelonderwerp

Het onderwerp beschrijft waar de tekst over gaat. Je kunt het onderwerp vinden door naar de titel te kijken en de  inleiding en het slot te lezen.

Je stelt jezelf de vraag: "Waarover gaat deze tekst?"


Het deelonderwerp is een tekstgedeelte dat een deel van het onderwerp behandelt. 

  • Kijk waar een nieuwe alinea begint: bij een nieuwe regel, een ingesprongen regel of onder een witregel.
  • Lees de tussenkopjes die soms boven de alinea's staan.
  • Stel jezelf de vraag: "Waarover gaat dit tekstgedeelte?"
  • Het antwoord op deze vraag is het deelonderwerp.

Slide 9 - Slide

"Moeilijkewoordenwijzer"

Gebruik je wanneer je een woord niet kent.


1. Stel de vraag: is het woord belangrijk?

2. Zo ja, kun je de betekenis afleiden uit de context (zinnen in de

     buurt van het woord) bijv. • een omschrijving  • een synoniem

     • een voorbeeld  • een woord met een tegengestelde betekenis

     • een zin die je op een idee brengt.

3. Als er geen aanwijzing in de tekst staat, zoek het woord op of

     vraag de betekenis aan iemand.


Slide 10 - Slide

Tekstverband
Tekstverband: in een tekst is er verband tussen woorden, zinnen en alinea's.
                               Een schrijver maakt vaak gebruik van signaalwoorden om het                                                                          tekstverband aan te geven.
                                 
Tekstverband:   opsomming:  ook, bovendien, daarnaast, zowel...........als,
                                                               ten eerste, ten slotte,..........

                                 tijdsvolgorde: eerst, voor het eerst, terwijl, nadat, voordat, daarna, vervolgens,                                                                      tenslotte...............
                                 
                                 tegenstelling: maar, echter evenwel, integendeel, daarentegen, toch........

Slide 11 - Slide

timer
15:00

Slide 12 - Slide