H2.2 Zuivere stoffen en mengsels

Programma
  • Uitleg 2.2
  • Maken opdrachten 2.2
  • Uitleg 2.3
  • Huiswerk: Opdrachten 2.3

1 / 14
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Programma
  • Uitleg 2.2
  • Maken opdrachten 2.2
  • Uitleg 2.3
  • Huiswerk: Opdrachten 2.3

Slide 1 - Slide

Schrijf een stofeigenschap op je bord

Slide 2 - Mind map

2.2 Zuivere stoffen en mengsels
Alle stoffen die we kennen bestaan uit hele kleine deeltjes. Die deeltjes noemen we moleculen. 

Een molecuul suiker is anders dan een molecuul water. Dat kan liggen aan de vorm of de grootte.
Een molekuul is het kleinste deeltje van een stof, wat nog steeds de stofeigenschappen bezit van die stof.
We stellen ons de molekulen voor als 'bolletjes'. Je ziet dus twee verschillende bolletjes. Dat zijn dus twee verschillende molekulen; dus twee verschillende stoffen. In dit voorbeeld is de het ene molekuul suiker, het andere molekuul is water.

Slide 3 - Slide

2.2 Zuivere stoffen en mengsels
Als er heel veel moleculen samen zitten, pas dan noemen we het 'een stof'.


Slide 4 - Slide

Mengsel
Verschillende zuivere stoffen

Slide 5 - Slide

2.2 Zuivere stoffen en mengsels
Je kunt een mengsel dus scheiden. 
Vaak doe je dat om een zuivere stof over te houden.

Slide 6 - Slide

2.2 Zuivere stoffen en mengsels
Filtreren:
- Op basis van deeltjes grootte.
- Grote deeltjes gaan niet door het filtreerpapier

Slide 7 - Slide

2.2 Zuivere stoffen en mengsels
Extraheren:
- Op basis van oplosbaarheid.

Slide 8 - Slide

Aantekeningen 2.2
  1. Mengsel: Stof die bestaat uit 2 of meer SOORTEN moleculen.
  2. Zuivere stof: Stof die uit 1 SOORT molecuul bestaat.
  3. Oplossing: Mengsel van 2 of meer stoffen waarbij de opgesloste stof volledig is opgenomen in het vloeibare oplosmiddel.
  4. Suspensie: Vloeistof waarin een fijn verdeeld poeder zweeft.
  5. Molecuul: Kleinste deel waar stoffen uit bestaan.

Slide 9 - Slide

Aantekeningen 2.2
6. Filtreren: Scheidingsmethode om een vaste stof te scheiden van een vloeistof met behulp van een filter.
7. Filtraat: Vloeistof die door het filter heen loopt tijdens het filtreren.
8. Residu: Deeltjes die achterblijven op het filter nadat alle vloeistof door het filter is gelopen.
9. Extraheren: Scheidingsmethode om een oplosbare vaste stoffen te scheiden van niet-oplosbare vaste stoffen.

Slide 10 - Slide

Cola is een
A
oplosmiddel
B
mengsel
C
zuivere stof
D
residu

Slide 11 - Quiz

Als je een suspensie filtreert,
A
dan houd je altijd een zuivere stof over
B
zijn de niet-opgeloste deeltjes het residu
C
dan is het filtraat altijd kleurloos
D
dan houd je meestal een emulsie over

Slide 12 - Quiz

De gemalen koffie wordt gemaakt door bonen te malen. Hierdoor
A
worden de moleculen kleiner gemaakt
B
worden de moleculen veranderd
C
blijven de moleculen hetzelfde
D
komen er nieuwe moleculen bij

Slide 13 - Quiz

2.2 Zuivere stoffen en mengsels
-Lezen Theorie 2.2 +  Maken: opdrachten 1 t/m 8 blz. 44-46

Huiswerk: Lezen theorie 2.3 + Maken opdracht 2, 3, 4 en 9

Slide 14 - Slide