Zwakke en sterke werkwoorden

Zwakke en sterke werkwoorden
Wat is het verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden?
1 / 44
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Zwakke en sterke werkwoorden
Wat is het verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden?

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Zwakke en sterke werkwoorden

Slide 3 - Slide

Bij zwakke werkwoorden wordt in de verleden tijd achter de stam
-de(n)
of
-te(n)
geschreven
Voorbeelden:
gebruiken - ik gebruik + te
gebeuren - het gebeur + de

Slide 4 - Slide


Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
ik [werken]

Slide 5 - Open question


Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
jij [gebruiken]

Slide 6 - Open question


Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
hij [dansen]

Slide 7 - Open question


Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
het [gebeuren]

Slide 8 - Open question


Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
jullie [reizen]

Slide 9 - Open question


Schrijf in de verleden tijd
zwakke werkwoorden
ze [kussen]

Slide 10 - Open question

Zwakke werkwoorden
zwakke werkwoorden noemen we ook wel regelmatige werkwoorden omdat ze de normale regels volgen

Slide 11 - Slide

Zwakke werkwoorden
Je schrijft bijvoorbeeld ik werkte, maar ik hoorde.
Hoe weten we nu of de verleden tijd op -te(n) of -de(n) eindigt?
We hebben daar een regel voor:

Als de stam eindigt op een medeklinker uit

't kofschip
schrijven we de uitgang -te(n)

Voorbeeld: werkte, schepte, kostte.

Slide 12 - Slide


Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
mijn zus [bakken] koekjes
A
bakde
B
baktte
C
bakte
D
bakten

Slide 13 - Quiz


Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
Rob [fietsen] vroeger heel graag
A
fietstte
B
fietste
C
fietsde
D
fietsten

Slide 14 - Quiz


Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
[studeren] je vaak voor je lessen?
A
studeerte
B
studeerde
C
studeerden
D
studeerdte

Slide 15 - Quiz


Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
jullie [gebruiken] geen handschoenen
A
gebruikten
B
gebruiktten
C
gebruikden
D
gebruikte

Slide 16 - Quiz


Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
Ann en Maria [feesten] tot laat in de avond
A
feesten
B
feesden
C
feestten
D
feestte

Slide 17 - Quiz


Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
Waar [horen] je dat verhaal?
A
hoorden
B
horde
C
hoordde
D
hoorde

Slide 18 - Quiz

Sterke werkwoorden

Slide 19 - Slide

Sterke werkwoorden
Voorbeeld:
Ik leesde las gisteren een boek.
Zij loopte liep naar haar mama.
Ik kijkte keek vroeger graag naar de Fabeltjeskrant.

Bij sterke werkwoorden verandert in de verleden tijd de klinker van de stam.
Voorbeeld:
hele werkwoord: lopen - Stam: loop - verleden tijd: liep

Slide 20 - Slide

Sterke werkwoorden
In de volgende slides ga je zelf proberen de juiste vorm van de sterke werkwoorden te vinden. Je hebt daar een lijst met sterke werkwoorden voor nodig.

De lijst met sterke werkwoorden vind je rechtsonder. Klik op de link en dan wordt de lijst onder een andere tab geladen. Klik daarna weer op de huidige tab om terug te komen naar de les.

Slide 21 - Slide


Schrijf het werkwoord in de verleden tijd
sterke werkwoorden
ik [kopen] gisteren een boek

Slide 22 - Open question


Schrijf het werkwoord in de verleden tijd
sterke werkwoorden
Saartje [houden van] Barbie

Slide 23 - Open question


Schrijf het werkwoord in de verleden tijd
sterke werkwoorden
Onze ouders [geven] ons veel cadeautjes

Slide 24 - Open question


Schrijf het werkwoord in de verleden tijd
sterke werkwoorden
Max en ik [eten] alles op

Slide 25 - Open question


Schrijf het werkwoord in de verleden tijd
sterke werkwoorden
Jan [brengen] Anneke naar huis

Slide 26 - Open question


Schrijf het werkwoord in de verleden tijd
sterke werkwoorden
de man [slaan] de arme hond

Slide 27 - Open question


Schrijf het werkwoord in de verleden tijd
sterke werkwoorden
vannacht [vriezen] het hard

Slide 28 - Open question


Schrijf het werkwoord in de verleden tijd
sterke werkwoorden
Piet [vragen] hoe oud ik ben

Slide 29 - Open question


Schrijf het werkwoord in de verleden tijd
sterke werkwoorden
hij zei dat het hem erg [spijten]

Slide 30 - Open question


Schrijf het werkwoord in de verleden tijd
sterke werkwoorden
een dief [stelen] gisteren mijn juwelen

Slide 31 - Open question

Zwakke en sterke werkwoorden
zwakke werkwoorden noemen we ook wel regelmatige werkwoorden omdat ze de normale regels volgen.
sterke werkwoorden noemen we ook
onregelmatige werkwoorden.

Slide 32 - Slide

sterke werkwoorden
Werkwoord
Tegenwoordige tijd (stam)
Verleden tijd enkelvoud
liggen
???
???
liggen lig lag
bewaren
toon uitleg

Slide 33 - Slide


sterke werkwoorden
Werkwoord
Tegenwoordige tijd (stam)
Verleden tijd enkelvoud
liggen
???
???

Slide 34 - Open question


sterke werkwoorden
Werkwoord
Tegenwoordige tijd (stam)
Verleden tijd enkelvoud
blijken
???
???

Slide 35 - Open question


sterke werkwoorden
Werkwoord
Tegenwoordige tijd (stam)
Verleden tijd enkelvoud
knijpen
???
???

Slide 36 - Open question


sterke werkwoorden
Werkwoord
Tegenwoordige tijd (stam)
Verleden tijd enkelvoud
sterven
???
???

Slide 37 - Open question


sterke werkwoorden
Werkwoord
Tegenwoordige tijd (stam)
Verleden tijd enkelvoud
vliegen
???
???

Slide 38 - Open question


sterke werkwoorden
Werkwoord
Tegenwoordige tijd (stam)
Verleden tijd enkelvoud
bedriegen
???
???

Slide 39 - Open question


sterke werkwoorden
Werkwoord
Tegenwoordige tijd (stam)
Verleden tijd enkelvoud
bijten
???
???

Slide 40 - Open question


sterke werkwoorden
Werkwoord
Tegenwoordige tijd (stam)
Verleden tijd enkelvoud
grijpen
???
???

Slide 41 - Open question


sterke werkwoorden
Werkwoord
Tegenwoordige tijd (stam)
Verleden tijd enkelvoud
helpen
???
???

Slide 42 - Open question


sterke werkwoorden
Werkwoord
Tegenwoordige tijd (stam)
Verleden tijd enkelvoud
geven
???
???

Slide 43 - Open question


sterke werkwoorden
Werkwoord
Tegenwoordige tijd (stam)
Verleden tijd enkelvoud
schrikken
???
???

Slide 44 - Open question