B&F, Spelling, blok 6 week 2 les 3

Spelling
Blok 6 week 2les 3
Doel: leren schrijven van de komma
1 / 31
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 6

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Spelling
Blok 6 week 2les 3
Doel: leren schrijven van de komma

Slide 1 - Slide

Schrijf de zin over en zet de hoofletter en leestekens op de goed plek.

mijn moeder vraagt krijgen we dan honden op onze houten vloer

Slide 2 - Open question

Welk woordsoort?

honden
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandignaamwoord
C
stoffelijk bijvoeglijknaamwoord
D
voorzetsel

Slide 3 - Quiz

Welk woordsoort?

houten
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandignaamwoord
C
stoffelijk bijvoeglijknaamwoord
D
voorzetsel

Slide 4 - Quiz

Welk woordsoort?

op
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandignaamwoord
C
voegwoord
D
voorzetsel

Slide 5 - Quiz

Welk woordsoort?

vloer
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandignaamwoord
C
voegwoord
D
voorzetsel

Slide 6 - Quiz

Schrijf de zin over en zet de hoofletter en leestekens op de goed plek.

ze zegt dat gaat echt niet gebeuren

Slide 7 - Open question

Ze zegt: 'Dat gaat echt niet gebeuren!'

Welke woordsoorten is gaat?
A
hulpwerkwoord
B
voltooid deelwoord

Slide 8 - Quiz

Ze zegt: 'Dat gaat echt niet gebeuren!'

Welke woordsoorten is gebeuren?
A
hulpwerkwoord
B
voltooid deelwoord

Slide 9 - Quiz

Noem 3 voegwoorden

Slide 10 - Open question

Instructie
De komma geeft een korte rust in de zin. Je schrijft een komma voor een voegwoord, behalve bij en en of.  
Voorbeeld: We gaan met de auto, want het regent. 

Je schrijft ook een komma voor of na de naam van iemand die je aanspreekt. 
Voorbeeld: Marit, wat heb je in je koffer gedaan? 


Slide 11 - Slide

Instructie
Je schrijft ook een komma bij een opsomming. Bij een opsomming worden dingen achter elkaar genoemd. Achter elk deel van de opsomming komt een komma. (Bij en + of komt er nu ook geen komma.)
Voorbeeld: -Mijn moeder, mijn vader, Jos en ik gaan op vakantie.
                        -Jos pakt het volgende in: zijn bal, potloden, rode schoenen en 
                           een autootje.
                         -Zal mijn vader zijn boek, het tijdschrift of de krant in zijn koffer
                           doen?

Slide 12 - Slide

Instructie
Soms staat er een korte zin om aan te geven dat er een opsomming komt. Achter deze zin komt een dubbele punt.
De dubbele punt geeft aan dat er informatie komt. 
Na een dubbele punt komt: - een citaat 
                                                           -een opsomming


Voorbeeld: Mama vraagt: 'Marit, wat heb jij in je koffer gedaan?'

Slide 13 - Slide

Schrijf de zin over. Plaats de leestekens op de juiste plaats en denk ook goed na over de komma.

hij vraagt helma kunnen ze hun schoenen uitdoen

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Slide

Oefendictee
Stappenplan
1.  Luister naar het woord
2. Zeg het hardop na
3. Denk na, welke categorieën zitten erin?
4. Typ het woord in
5. Controleer het woord
--> ga daarna verder, door op het pijltje te klikken

Slide 16 - Slide

Schrijf op:

Slide 17 - Open question

Schrijf op:

Slide 18 - Open question

Schrijf op:

Slide 19 - Open question

Schrijf op:

Slide 20 - Open question

Schrijf op:

Slide 21 - Open question

Schrijf op:

Slide 22 - Open question

Schrijf op:

Slide 23 - Open question

Wat is de persoonsvorm?
A
Ik
B
vermoed

Slide 24 - Quiz

Wat is het onderwerp?
A
Ik
B
vermoed

Slide 25 - Quiz

Welk zinsdeel is: veroorzaken?
A
persoonsvorm
B
onderwerp

Slide 26 - Quiz

Welk zinsdeel is: vette zuivelproducten?
A
persoonsvorm
B
onderwerp

Slide 27 - Quiz



Welk woordsoort is: vette ?
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
voorzetsel
D
voegwoord

Slide 28 - Quiz



Welk woordsoort is: zuivelproducten
A
bijvoeglijk naamwoord
B
voegwoord
C
voorzetsel
D
zelfstandig naamwoord

Slide 29 - Quiz



Welk woordsoort is: diarree
A
zelfstandig naamwoord
B
voegwoord
C
voorzetsel
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 30 - Quiz

Goed gewerkt! 

Slide 31 - Slide