H1 schaarste

• Economie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Is schaarste hetzelfde als zeldzaam?

1. Ja
2. Nee

Wat betekent economie?

1. Geldkunde
2. Bezunigingskunde
3. Huishoudkunde
4. Begrotingskunde

Vrij goed

Schaars goed

Zonlicht

Bomen

Goud

Zoutwater

Papier

Behoeften verdeel je in

1. Primaire en basis behoeften
2. Primaire en secundaire behoeften
3. Luxe en secundaire behoeften

Primaire behoeften zijn ...

1. Noodzakelijke behoeften
2. Luxe behoeften
3. Secundaire behoeften
4. Quartaire behoeften

Ik gebruik mijn geld grotendeels voor

1. Primaire behoeften
2. Secundaire behoeften

Schaarse goederen kosten geld (of hebben een waarde)

1. Waar
2. Niet waar

Schaarste betekent in de economie ...

1. dat er weinig van is.
2. dat mensen secundaire behoeften hebben.
3. dat je middelen te beperkt zijn om in al je behoeften te voorzien .
4. dat is iets zeldzaam is.

Een ander woord voor keuzes maken noemen we?

1. Schaarste
2. Prioriteiten stellen
3. Bezuinigen
4. Investeren

de budgetlijn

deze grafiek geeft weer:

alle mogelijk combinaties die iemand met zijn budget/ inkomen kan aanschaffen

stel; je budget= 20 euro

wat is de prijs van een drankje of eten? 

ik wil 4 drankjes. hoeveel porties eten kan ik daarna nog kopen? 

Het budget wordt verhoogd naar 30 euro. Ik koop 5 drankjes. Hoeveel porties eten kan ik nog kopen?

1. 4
2. 5
3. 6
4. 20

De kapper die jouw haar knipt en de fietsenmaker die jouw fiets maakt, leveren ...... door iets voor jou te doen.

1. Producten
2. Goederen
3. Gebruiksgoederen
4. Diensten

Als je iets koopt om in je behoeften te voorzien, ben je aan het ....

1. Consumeren
2. Produceren
3. Reduceren
4. Lamineren

Stelling I: Een goed is alternatief aanwendbaar als je het voor verschillende prijzen kunt kopen.
Stelling II: Bij zelfvoorziening maak je zelf het goed dat je nodig hebt.

1. Alleen stelling I is juist.
2. Alleen stelling II is juist.
3. Beide stellingen zijn juist.
4. Beide stellingen zijn onjuist.

Een 'tikkie' sturen is een voorbeeld van chartaal geld.

1. Juist
2. Onjuist

De functies van geld zijn:

1. Rekenmiddel
2. Spaarmiddel
3. Ruilmiddel
4. Betaalmiddel

De hoeveelheid producten en diensten die je kunt kopen voor een bepaald bedrag noem je

1. Inflatie
2. Deflatie
3. Koopkracht
4. Budget

Als je met hetzelfde geld minder kunt kopen omdat de prijzen stijgen, noemen we dat

1. Inflatie
2. Deflatie

Mijn budget is € 50,-
Een broodje kost € 7,50
Een drankje kost € 2,50
Wat kan ik kopen:

1. 4 broodjes en 8 drankjes
2. 8 broodjes en 4 drankjes
3. 2 broodjes en 10 drankjes
4. 10 broodjes en 2 drankjes

Hoeveel korting krijg je wanneer je vier producten koopt en je slechts drie producten hoeft te betalen?

1. 15%
2. 20%
3. 25%
4. 33%

Het reëel inkomen zegt iets over .....

1. Hoe realistisch je inkomen is
2. Hoeveel je verdient
3. De koopkracht
4. Hoe rijk je bent

Beltegoed: €10,-
Kosten bellen: €0,25 per minuut
Kosten sms: €0,10 per bericht

Vallen 60 sms-jes en 40 minuten bellen binnen/buiten budget?

1. Buiten
2. Past precies
3. Binnen
4. Ligt eraan hoelang je belt

de intrinsieke waarde is de waarde van geld die op het biljet/munt staat

1. waar
2. niet waar

Als geld wordt gebruikt om de waarde van goederen en diensten aan te geven dan is het?

1. een betaalmiddel
2. giraal geld
3. een rekenmiddel
4. chartaal geld

De nominale waarde van geld is altijd groter (of gelijk) aan de intrinsieke waarde

1. waar
2. niet waar

Op mijn rekening staat € 100.
Is dit chartaal geld of giraal geld?

1. chartaal
2. giraal
3. geen van beide
4. beide

Hoe noemen we het als je iets koopt met cash geld?

1. Directe ruil, giraal geld.
2. indirecte ruil, giraal geld.
3. Directe ruil, chartaal geld.
4. Indirecte ruil, chartaal geld.

Wat is geen voordeel van arbeidsverdeling?

1. betere kwaliteit
2. toename productie
3. goedkoper product
4. lagere huurkosten