hst 5 paragraaf 3 "versneld - eenparig - vertraagd"

 Hst 5.3 "versneld - eenparig - vertraagd"
1 / 40
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

 Hst 5.3 "versneld - eenparig - vertraagd"

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
1. Je kunt uitleggen wat er gebeurt met de snelheid bij eenparige, versnelde en vertraagde beweging
2. Je kunt de snelheid op elk moment van de beweging berekenen bij een eenparige beweging
3. Je kunt het afstand-tijddiagram van een eenparige, versnelde en vertraagde beweging herkennen en aflezen

Slide 2 - Slide

vandaag
Herhaling vorige paragrafen
filmpje met uitleg over versneld, eenparig en versneld
extra informatie
filmpje hoe je een grafiek maakt
aan de slag

Slide 3 - Slide

Hoeveel afstand heeft de bal afgelegd bij C?
I
A
1 cm
B
10 cm
C
100 cm
D
1 m

Slide 4 - Quiz

Hoeveel afstand heeft de bal afgelegd bij D?
I
A
2,2 cm
B
22 cm
C
220 cm
D
2,2 m

Slide 5 - Quiz

Met welke eenheid kun je afstand aanduiden? (meer antwoorden zijn goed)
A
Kilometer
B
Lengte
C
Afstand
D
Meter

Slide 6 - Quiz

Met welke eenheid kun je tijd aanduiden? (meerdere antwoorden zijn goed)
A
Seconden
B
Uren
C
Minuten
D
Klok

Slide 7 - Quiz

Wat is de afkorting van
1: meter
2: seconden
A
1: met 2: s
B
1: m 2: s
C
1: m 2: sec
D
1: met 2: sec

Slide 8 - Quiz

Een atleet loopt 500 meter in 50 seconden, bereken zijn gemiddelde snelheid
A
10 m/s
B
0,1 m/s
C
2500 m/s
D
25 m/s

Slide 9 - Quiz

Hoeveel seconden zitten er in een uur?
A
60
B
1000
C
360
D
3600

Slide 10 - Quiz

Tom rijdt een flinke afstand op zijn racefiets. Na drieënhalf uur fietsen kijkt hij op zijn fietscomputer. Hij ziet dat zijn gemiddelde snelheid 28 km/h is.
Welke afstand heeft Tom in drieënhalf uur afgelegd?
A
28 / 3,5 = 8 km
B
28 / 3,5 x 3,6 = 28,8 km
C
28 x 3,5 = 98 km
D
28 x 3,5 x 3,6 = 352,8 km

Slide 11 - Quiz

Op de weg naar school fiets je met een snelheid van 18 kilometer per uur. Wat betekent dat?
A
Dat je er een minuut over doet om 18 kilometer te fietsen
B
Dat je er een uur voer doet om 18 kilometer te fietsen
C
Dat je er een seconde over doet om 18 kilometer te fietsen

Slide 12 - Quiz

Op vakantie maak je een lange fietstocht van 30 kilometer. Je fietst met een snelheid van 15 kilometer per uur. Hoe lang doe je erover?
A
een half uur
B
twee uur
C
één uur
D
vier uur

Slide 13 - Quiz

Hst 5.3

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Natuurkundigen verdelen bewegingen in verschillende soorten. Daarbij kijken ze vooral naar de snelheid: 
wordt de snelheid steeds groter, 
blijft ze de hele tijd gelijk of 
neemt ze steeds verder af?

Slide 16 - Slide

De versnelde beweging
De versnelde beweging is een beweging waarvan de snelheid steeds groter wordt. 
Voorbeeld: een auto die begint met rijden nadat deze stilstond bij een stoplicht

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

De eenparige beweging
De eenparige beweging is een beweging waarbij de snelheid steeds gelijk blijft.
Voorbeeld: een auto die op de snelweg constant 100 km/h rijdt (op cruise control)

De eenparige beweging wordt ook wel de constante beweging genoemd

Slide 20 - Slide

De eenparige beweging
De eenparige beweging is een beweging waarbij de snelheid steeds gelijk blijft.
Voorbeeld: een auto die op de snelweg constant 100 km/h rijdt (op cruise control)

De eenparige beweging wordt ook wel de constante beweging genoemd

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

De vertraagde beweging
De vertraagde beweging is een beweging waarbij de snelheid steeds omlaag gaat.
Voorbeeld: een auto die remt voor een stoplicht dat op rood staat

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Op de volgende slide staat een flimpje die uitlegt hoe de grafiek van een versnelde, evenredige en vertraagde beweging eruit ziet. 


Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Slide 29 - Slide

Een auto rijdt weg bij een verkeerslicht.
Wat voor beweging is dit?
A
een eenparige beweging
B
een versnelde beweging
C
een vertraagde beweging

Slide 30 - Quiz

Je moet op de fiets afremmen, omdat de spoorbomen dichtgaan.
Wat voor beweging is dit?
A
een eenparige beweging
B
een versnelde beweging
C
een vertraagde beweging

Slide 31 - Quiz

Een marathonloper rent met een constante snelheid.
Wat voor beweging is dit?
A
een eenparige beweging
B
een versnelde beweging
C
een vertraagde beweging

Slide 32 - Quiz

Hoe noem je een beweging waarvan de snelheid steeds groter wordt?
een ---------- beweging?

Slide 33 - Open question

Hoe noem je een beweging waarvan de snelheid niet verandert?
een ----------- beweging

Slide 34 - Open question

Hoe noem je een beweging waarvan de snelheid steeds kleiner wordt?
een --------- beweging?

Slide 35 - Open question

Een parachutist springt uit een vliegtuig en opent na vijf seconden zijn parachute.
a/ Wat voor soort beweging maakt hij in de eerste vijf seconden?
een --------- beweging

Slide 36 - Open question

b/ Wat voor soort beweging maakt hij als de parachute open is?
een --------- beweging

Slide 37 - Open question

Vlak voor de landing verandert de parachutist de snelheid.
c/ Wat voor beweging maakt hij dan?
een --------- beweging

Slide 38 - Open question

Sommige snelheden kun je veel beter schatten dan andere.
a/ Geef een voorbeeld van een snelheid die je goed kunt schatten.

Slide 39 - Open question

aan de slag
Lezen en maken hst 5.3 in je digitale werkboek


Slide 40 - Slide