Oefentoets Hoofdstuk 3

Oefentoets hoofdstuk 3
1 / 13
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Oefentoets hoofdstuk 3

Slide 1 - Slide

Aanbodfunctie: Qa = 100P - 50. Hoeveel stuks worden aangeboden bij prijs van €12?
A
1250 stuks
B
1150 stuks
C
70 stuks
D
Ik weet niet hoe ik deze opdracht moet uitrekenen

Slide 2 - Quiz

Bereken de prijselasticiteit van de vraag als de prijs daalt van 10 naar 8 euro en de vraag stijgt van 250 stuks naar 260 stuks.
A
Prijselasticiteit van de vraag is -0,15
B
Prijselasticiteit van de vraag is -2,2
C
Prijselasticiteit van de vraag is -0,2
D
Ik weet niet hoe ik deze opdracht moet uitrekenen.

Slide 3 - Quiz

De vraag- en aanbodvergelijking voor huurfietsen ziet er als volgt uit:
Qv = -20P + 600
Qa = 20P - 200

Bereken de evenwichtsprijs en hoeveelheid
A
Evenwichtsprijs is €20 Evenwichtshoeveelheid is 200 stuks
B
Evenwichtsprijs is €400 Evenwichtshoeveelheid is 7800 stuks
C
Evenwichtsprijs is €35 Evenwichtshoeveelheid is 500 stuks
D
Ik weet niet hoe ik deze opdracht moet uitrekenen.

Slide 4 - Quiz

Het consumentensurplus is het verschil tussen....
A
De evenwichtsprijs en de laagste prijs
B
De betalingsbereidheid en de laagste prijs
C
De evenwichtsprijs en de marktprijs
D
De betalingsbereidheid en de marktprijs

Slide 5 - Quiz

Elastisch
Inelastisch
Volkomen inelastisch
Reageert sterk op verandering van de vraag
Reageert niet op verandering van de vraag
Reageert zwak op verandering van de vraag
Waarde is 0
Waarde is onder de -1
Waarde is tussen 0 en -1 

Slide 6 - Drag question

Een plaast waar op een afgesproken tijd goederen worden verhandeld. 
Het geheel van vraag en aanbod van een product. Hier gaat het bij economie vaak om. 
Concrete markt
Abstracte markt

Slide 7 - Drag question

Sleep naar de juiste definitie
Vraagoverschot
Aanbodoverschot
Er is meer aanbod dan vraag
Er is meer vraag dan aanbod
Marktprijs hoger dan de evenwichtsprijs
Marktprijs lager dan de evenwichtsprijs

Slide 8 - Drag question

Wat gebeurt er met het consumentensurplus bij een prijsstijging?
A
Het consumentensurplus neemt af
B
Het consumentensurplus neemt toe
C
Er is geen consumentensurplus meer
D
Het consumentensurplus blijft gelijk

Slide 9 - Quiz

Complementaire goederen
Substitutie
goederen
Aanvullend
Vervangbaar

Slide 10 - Drag question

Sleep de kenmerken naar het juiste hokje
AANBODLIJN
VRAAGLIJN
Dalende lijn
Stijgende lijn
Consumenten
Producenten
Prijs stijgt --> hoeveelheid neemt af
Prijs stijgt --> hoeveelheid neemt toe

Slide 11 - Drag question

Door procesinnovatie wordt produceren goedkoper
De prijs van substitutie
goederen stijgt
De betalings
bereidheid van consumenten daalt
De overheid legt heffingen op aan de producenten.

Slide 12 - Drag question

Vraagfunctie Qv=-10P+800
Marktprijs = 30
Het consumentensurplus bedraagt?
A
15000
B
40000
C
12500
D
25000

Slide 13 - Quiz