3H Grammatica woordsoorten De Brug WEEK 9

Welkom bij de online les Nederlands:
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom bij de online les Nederlands:

Slide 1 - Slide

Lesprogramma 
Lesdoelen
Uitleg: Grammatica woordsoorten
Opdracht: Maak De brug, grammatica woordsoorten
Afsluiten

Slide 2 - Slide

Weekdoelen
- Je haalt de kennis van grammatica woordsoorten op.
- Je leert over de begrippen die je dit jaar moet kennen. 


Slide 3 - Slide

Zinsontleding
(= redekundig ontleden)


Woordsoortbenoeming
(= taalkundig ontleden)

Slide 4 - Slide

woordsoorten /
taalkundig ontleden ...

Slide 5 - Mind map

3H woordsoorten:
H1 – Betrekkelijk voornaamwoord
H2 – Onbepaald voornaamwoord
H3 – Wederkerend en wederkerig
  voornaamwoord 

Oefenen met alle woordsoorten:
H5 –Lastig te benoemen woorden: die, dat, wie, wat
H6 – puzzelen met woordsoorten

Slide 6 - Slide

Alle woordsoorten op een rijtje:

Slide 7 - Slide

<< Lees steeds de uitleg voor je begint met de opdrachten.
<< Maak alle opdrachten.

Slide 8 - Slide

Maak de Brug
>> Ophalen van jouw kennis.
>> Maak ALLEEN grammatica woordsoorten.
>> Dit moet af zijn vóór de eerste les volgende week.
Klaar?
Volg de studiewijzer. De presentaties met uitleg zijn al te vinden in Lesson-Up!















































Ik ga direct aan het werk en  blijf aan
het werk.


Als ik een vraag heb, stel ik
die FLUISTEREND aan mijn
docent
.







timer
20:00

Slide 9 - Slide

Degene die me roept, zal ik helpen.

die = ?
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quiz

De tafel DIE scheef staat is omgevallen.
Die = ?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord m.i.a.
D
vragend voornaamwoord

Slide 11 - Quiz

Wat heb je gedaan?
Wat = ?
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Vragend voornaamwoord
C
Persoonlijk voornaamwoord
D
Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 12 - Quiz

Die jongen is morgen jarig.

die = ?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 13 - Quiz

Zijn vader heeft dat nooit geweten.

zijn =?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 14 - Quiz

Het meisje DAT hij leuk vindt woont hier.
dat = ?
A
Bezittelijk voornaamwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord
D
Persoonlijk voornaamwoord

Slide 15 - Quiz

Huiswerk:
> Maak deze week (zoveel mogelijk tijdens de lessen!) De brug grammatica woordsoorten af.

Slide 16 - Slide