Week 48 H2

Freitag den 27. November
Ga rustig op je plek zitten
Pak je boek 
Vandaag online les met toezicht in de klas
Zorg dat je je device startklaar hebt
Log in met de code linksonder (lessonup.app)



Zorg dat je direct bent ingelogd, ik wacht straks niet op late inloggers
1 / 51
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Freitag den 27. November
Ga rustig op je plek zitten
Pak je boek 
Vandaag online les met toezicht in de klas
Zorg dat je je device startklaar hebt
Log in met de code linksonder (lessonup.app)



Zorg dat je direct bent ingelogd, ik wacht straks niet op late inloggers

Slide 1 - Slide

Programm
Rückblick und Lernziele 5 min
  • Was machten wir letztes Mal? Was werden wir heute lernen? Warum?
      der/die/das/die/ein/ein Wiederholung 5 min  
      • Wiederholung + Check in LessonUp
            Aufgaben Schritt 15 + 16 15 min
            • Kontrolle Aufgaben
            Wortschatz 15 min
            • Schritt 16 (TEA-2) üben Quizlet
            Aufgaben für Morgen -> Zwischenstufe + Grammatik Verbessern 
            • selbständig bearbeiten + Fragen individuell bei Teams
            Evaluation ausfüllen (Exit-ticket -> check Lernziele)







            Slide 2 - Slide

            Rückblick
            Was machten wir letztes Mal?


            Slide 3 - Slide

            Lernziele
            • Je kunt de verschillen toepassen in mannelijk, vrouwelijk en onzijdig (A1)
            • Je kunt een eenvoudig verhaal in de doeltaal op hoofdpunten begrijpen (A1)



            Slide 4 - Slide

            Was machen wir jetzt?
             herhaling:                         
            • bepaalde lidwoorden: 
            der, die, das und die

            • onbepaalde lidwoorden: 
            ein, eine und ein

            Schritt 15 + 16 Zugspitze



            .


            Slide 5 - Slide

            Slide 6 - Slide

            Slide 7 - Slide

            herhaling: der, die, das und die

            Slide 8 - Slide

            • der
            • die
            • das
            • die
            • die

            Slide 9 - Slide

            ...Mann

            Slide 10 - Open question

            ...Frau

            Slide 11 - Open question

            ein Mann und eine Frau
            Je leerde al dat er drie lidwoorden in het Duits zijn voor de + het
            • der , die , das 

            We missen dan nog één lidwoord: een
            • ein , eine


            Slide 12 - Slide

            Slide 13 - Slide

            ein, eine, ein

            Slide 14 - Slide

            Check
            In den kommenden Slides werden wir kurz die neuen Grammatik checken.

            Slide 15 - Slide

            Wir haben ... Haustiere
            A
            Kein (m)
            B
            Kein (o)
            C
            Keine
            D
            -

            Slide 16 - Quiz

            Julia ist ... Freundin von Petra.
            A
            eine (ev)
            B
            ein (o)
            C
            ein (m)
            D
            eine (mv)

            Slide 17 - Quiz

            Ich habe .... Eltern.
            A
            eine
            B
            -
            C
            ein (m)
            D
            ein (o)

            Slide 18 - Quiz

            Aufgaben Zugspitze Schritt 15/16
            Schritt 15
            • Aufgabe 1 
            • Aufgabe 2 -> Grammatik der/die/das/ein/eine
            • Aufgabe 5 
            • Stempeln, bitte! 
            Schritt 16
            • Aufgabe 1
            • Aufgabe 2bc
            • Aufgabe 3
            • Aufgabe 4
            • Aufgabe 5

            Kontrolle

            Slide 19 - Slide

            Wortschatz
            Om een taal goed te leren gebruiken is het handig om een beetje goed gevulde woordenschat te hebben.

            Het heeft geen zin om lukraak allerlei woorden te leren, handiger is het om binnen een bepaalde thema woorden te leren.

            Slide 20 - Slide

            Thema Wortschatz Schritt 16
            Aufgabe 2 auf Seite 86 (bei mir)

            Je ziet in het blauwe blok verschillende woorden staan.
            Als je goed kijkt zie je dat deze woorden gaan over:
            • familie
            • personen
            • kleuren
            Deze woorden heb je nodig voor je komende mondeling én voor je TEA-Test

            Slide 21 - Slide

            Wortschatz üben
            Het is beter om vaak korte momenten te leren, dan een paar keer heel lang.




            Ik zal de link ook even op Magister en in Teams delen

            Slide 22 - Slide

            Gespräch
            Rolle A
            Hoi, hoe het je?
            Waar woon je?
            Heb je broers of zussen?
            Wat is je lievelingskleur?
            Waar wonen je grootouders?
            Heb je ook hobby's?
            Bedankt, doei!



            Rolle B
            Ik heet...
            Ik woon in..
            Ja, ik heb een broer/zus/. Nee, geen
            Mijn lievelingskleur is...
            Mijn grootouders wonen in...
            Ja, mijn hobby's zijn...
            Doei!
            timer
            5:00

            Slide 23 - Slide

            Aufgaben für nächstes Mal
            Zwischenstufe ab Seite 91
            • Aufgabe 1, 3, 4, 5, 
            • Literatur A auf Seite 95

            Grammatik Verbessern ab Seite 104
            • Aufgabe 16, 17, 18
            Hinweis
            • Je werkt in rust
            • Je mag een muziekje opzetten
            • Je stoort anderen niet
            • Gebruik je boek als naslagwerk
            • Stel vragen via de Chat in Teams

            Ben je klaar met de opdrachten:
            gebruik de link in Teams of Magister om de woordenlijst alvast te leren.

            Slide 24 - Slide

            Je kunt de verschillen toepassen in mannelijk, vrouwelijk en onzijdig (A1)

            A
            1
            B
            2
            C
            3
            D
            4

            Slide 25 - Quiz


            Ik kan de regels voor der/die/das/ein/eine toepassen in een gesprekje(A1)

            A
            1
            B
            2
            C
            3
            D
            4

            Slide 26 - Quiz


            Hoe zou je je aandeel in de les beschrijven?

            A
            1
            B
            2
            C
            3
            D
            4

            Slide 27 - Quiz

            Ende der Stunde
            Hausaufgaben:
            Aufgaben Zwischenstufe ab Seite 91
            • Aufgabe 1, 3, 4, 5 und Literatur A
            Aufgaben Grammatik Verbessern
            • Aufgabe 16, 17, 18 ab Seite 104
            Lernen Wortschatz Schritt 16 auf Seite 84
            • Quizletlink

            Slide 28 - Slide

            Freitag den 27. November
            Ga rustig op je plek zitten
            Pak je boek 
            Vandaag online les met toezicht in de klas
            Zorg dat je je device startklaar hebt
            Log in met de code linksonder (lessonup.app)



            Zorg dat je direct bent ingelogd, ik wacht straks niet op late inloggers

            Slide 29 - Slide

            Programm
            Rückblick und Lernziele 5 min
            • Was machten wir letztes Mal? Was werden wir heute lernen? Warum?
                mein und dein 5 min  
                • Erklärung Check in LessonUp + Gespräch üben
                      Aufgaben Zwischenstufe und Grammatik verbessern
                      • Kontrolle Aufgaben
                      Wortschatz 15 min
                      • Schritt 16 (TEA-2) üben Quizlet
                      Aufgaben Verben
                      • Erklärung + selbständig bearbeiten 
                      Evaluation ausfüllen (Exit-ticket -> check Lernziele)







                      Slide 30 - Slide

                      Rückblick
                      Was machten wir letztes Mal?


                      Slide 31 - Slide

                      Lernziele
                      • Je kunt zeggen dat iets van jou of van mij is (A1)
                      • Je kunt een eenvoudige gesprekje over jezelf voeren(A1)
                      • Je gebruikt de meest voorkomende werkwoorden goed



                      Slide 32 - Slide

                      ein Mann und eine Frau
                      Je leerde al dat er drie lidwoorden in het Duits zijn voor de + het
                      • der , die , das 

                      We missen dan nog één lidwoord: een
                      • ein , eine


                      Slide 33 - Slide

                      Slide 34 - Slide

                      ein, eine, ein

                      Slide 35 - Slide

                      Hoe denk je dat dit gaat voor mijn en jouw?

                      Meine Mutter wohnt in Nieuwegein
                      Mein Vater wohnt in IJselstein

                      Wohnen deine Eltern in Utrecht?
                      Mein Buch ist rot
                      De regels voor mein + dein zijn precies hetzelfde als voor ein/eine!

                      Slide 36 - Slide

                      Gespräch
                      Rolle A
                      Hoi, waar wonen je ouders?
                      Hoe heet jouw leraar?
                      Waar zijn jouw grootouders?
                      Waar is jouw boek?
                      Hoe heten jouw vrienden?


                      Rolle B
                      Mijn ouders wonen in...
                      Mijn leraar heet van der Burg
                      Mijn grootouders zijn in...
                      Mijn boek is hier.
                      Mijn vrienden heten?
                      timer
                      5:00

                      Slide 37 - Slide

                      Wortschatz
                      Om een taal goed te leren gebruiken is het handig om een beetje goed gevulde woordenschat te hebben.

                      Het heeft geen zin om lukraak allerlei woorden te leren, handiger is het om binnen een bepaalde thema woorden te leren.

                      Slide 38 - Slide

                      Thema Wortschatz Schritt 16
                      Aufgabe 2 auf Seite 86 (bei mir)

                      Je ziet in het blauwe blok verschillende woorden staan.
                      Als je goed kijkt zie je dat deze woorden gaan over:
                      • familie
                      • personen
                      • kleuren
                      Deze woorden heb je nodig voor je komende mondeling én voor je TEA-Test

                      Slide 39 - Slide

                      Wortschatz üben
                      Het is beter om vaak korte momenten te leren, dan een paar keer heel lang.




                      Ik zal de link ook even op Magister en in Teams delen

                      Slide 40 - Slide

                      Gespräch
                      Rolle A
                      Hoi, hoe het je?
                      Waar woon je?
                      Heb je broers of zussen?
                      Wat is je lievelingskleur?
                      Waar wonen je grootouders?
                      Heb je ook hobby's?
                      Bedankt, doei!



                      Rolle B
                      Ik heet...
                      Ik woon in..
                      Ja, ik heb een broer/zus/. Nee, geen
                      Mijn lievelingskleur is...
                      Mijn grootouders wonen in...
                      Ja, mijn hobby's zijn...
                      Doei!
                      timer
                      5:00

                      Slide 41 - Slide

                      Verben
                      In der TEA-Woche aber auch bei der mündliche Prüfung musst du Verben verwenden.

                      Ohne Verben gibt es keine Sätze

                      Welche Verben sind notwendig?

                      Slide 42 - Slide

                      Verben
                      haben

                      sein

                      regelmäßig
                      • d
                      • s

                      Slide 43 - Slide

                      Haben
                      Ik heb 
                      Jij hebt
                      Zij heeft
                      Hij heeft
                      Wij hebben
                      Jullie hebben
                      Ze hebben
                      U heeft

                      Slide 44 - Slide

                      Sein
                      Ik ben
                      Jij bent
                      Hij is
                      Het is
                      Wij zijn
                      Jullie zijn
                      Ze zijn
                      U bent

                      Slide 45 - Slide

                      regelmäßig
                      Ik woon
                      Jij woont
                      Wij wonen
                      Hij speelt
                      Zij reist
                      Jullie praat
                      Het antwoordt
                      ich+ e
                      du+ st
                      er + t
                      sie + t
                      es + t
                      wir+ en
                      ihr + t
                      sie+ en
                      Sie+ en

                      Slide 46 - Slide

                      uitzonderingen
                      eindigt de stam op d/t altijd + e
                      • denk aan de spuugregel

                      eindigt de stam op s -> bij du alleen + t
                      • de s staat er dan al

                      Slide 47 - Slide

                      Aufgaben
                      Grammatik Verbessern ab Seite 105
                      Aufgabe 20
                      Aufgabe 23
                      Aufgabe 24

                      Aufgabe 25 + 26 (Zahlen und Ein/Eine/Der/Die/Das)

                      Slide 48 - Slide

                      Je kunt de verschillen toepassen in mannelijk, vrouwelijk en onzijdig (A1)

                      A
                      1
                      B
                      2
                      C
                      3
                      D
                      4

                      Slide 49 - Quiz


                      Ik kan een eenvoudige tekst in de doeltaal op hoofdpunten begrijpen (A1)

                      A
                      1
                      B
                      2
                      C
                      3
                      D
                      4

                      Slide 50 - Quiz


                      Hoe zou je je aandeel in de les beschrijven?

                      A
                      1
                      B
                      2
                      C
                      3
                      D
                      4

                      Slide 51 - Quiz