U1 lección 2 ¿Qué idiomas hablas?

Metas Doelen
Después de esta clase... Na deze les...

1. ...conozco las nacionalidades kan ik nationaliteiten benoemen 
2. ...sé conjugar verbos en -ar kan ik werkwoorden op -ar vervoegen
3. ...conozco las lenguas kan ik talen benoemen in het Spaans
1 / 19
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Metas Doelen
Después de esta clase... Na deze les...

1. ...conozco las nacionalidades kan ik nationaliteiten benoemen 
2. ...sé conjugar verbos en -ar kan ik werkwoorden op -ar vervoegen
3. ...conozco las lenguas kan ik talen benoemen in het Spaans

Slide 1 - Slide

Control de los deberes
- hacer y corregir: LE p 13-15 ejs 1,2,4,5,6
- estudiar: países y nacionalidades (voca)
- estudiar: LT p 27 bloques C,D,E (gramática)




Slide 2 - Slide

                    Idiomas Talen (LT 23)
¿Qué idiomas se hablan en España?

Welke talen spreken ze in Spanje?

Slide 4 - Slide

Ser, llamarse, tener Zijn, heten, hebben
Hoe ging deze vervoeging ook alweer?
het onderwerp van de zin
ser zijn
tener hebben
llamarse heten
nosotros/as
vosotros/as
ellos/ellas

Slide 5 - Slide

Ser, llamarse, tener Zijn, heten, hebben
Hoe ging deze vervoeging ook alweer?
onderwerp
ser zijn
tener hebben
llamarse heten
nosotros/as
somos
tenemos
nos llamamos
vosotros/as
sois
tenéis
os llamáis
ellos/ellas
son
tienen
se llaman

Slide 6 - Slide

Verbos Werkwoorden
In het Spaans eindigen werkwoorden op:
-ar (hablar, praten), -er (comer, eten) en -ir (escribir, schrijven).

De meeste werkwoorden eindigen op -ar. Daarom beginnen we met deze groep. Je vervoegt werkwoorden op -ar in 3 stappen.

Slide 7 - Slide

Werkwoorden op -ar vervoegen
Stap 1: Schrijf de stam van het werkwoord op. Haal -ar eraf. Je houdt de stam over.

Slide 8 - Slide

Werkwoorden op -ar vervoegen
Stap 2: Bepaal wie of wat het onderwerp van jouw zin is. Let op, dingen horen bij 3 (ev) of 6 (mv).
1
ik
yo
2
jij
3
hij, zij (ev), u (ev)
él, ella, usted
4
wij
nosotros, nosotras
5
jullie
vosotros, vosotras
6
zij, zij vrouwelijk (mv), u (mv)
ellos, ellas, ustedes

Slide 9 - Slide

Werkwoorden op -ar vervoegen
Stap 3: Plak de juiste uitgang achter de stam, zodat onderwerp en persoonsvorm op elkaar aansluiten. De uitgangen zijn de dikgedrukte letters in het plaatje.

Slide 10 - Slide

¡A practicar! Oefen maar!
In groepjes van 3: LT 23/5.

Er komen twee nieuwe compañeros in 1C. Welke vragen stel je aan hen? Bedenk 4 vragen. Let op de vorm die je moet gebruiken!

Na 10 minuten: één groepje doet het gesprekje voor de klas.

timer
10:00

Slide 11 - Slide

¡Hasta luego!

Slide 12 - Slide

Metas Doelen
Después de esta clase... Na deze les...

1. ...conozco las nacionalidades, lenguas y países kan ik nationaliteiten, talen en landen benoemen 
2. ...sé conjugar verbos en -ar kan ik werkwoorden op -ar vervoegen

Slide 13 - Slide

Repaso Herhaling
Drie rondes: 1. Nacionalidades 2. lenguas 3. países

Groepje met meeste punten wint!

Slide 14 - Slide

Nacionalidades
Schrijf zo veel mogelijk nationaliteiten op, zónder in je boek/schrift/woordenlijst te kijken! 

Je krijgt per nationaliteit 1 punt, als je álle vormen goed hebt. 
timer
4:00

Slide 15 - Slide

Lenguas
Schrijf zo veel mogelijk talen op, zónder in je boek/schrift/woordenlijst te kijken! 

Je krijgt per bestaande taal 1 punt. 
timer
2:00

Slide 16 - Slide

Países
Schrijf zo veel mogelijk landen op, zónder in je boek/schrift/woordenlijst te kijken! 

Je krijgt per bestaand land 1 punt. 
timer
2:00

Slide 17 - Slide

Verbos Werkwoorden
Kennen voor de toets: werkwoorden op -ar, ser, tener & llamarse. Let op, laatste 3 houden zich niet aan stappenplan! 

Slide 18 - Slide

Deberes Huiswerk
- hacer y corregir: LE p 14-18 ejs 3,6,8,9,12
- estudiar: los verbos (voca)
- estudiar: LT p 26 bloques B,C (gramática)

hacer = maken, corregir = nakijken, estudiar = leren

Slide 19 - Slide