Schooltaalwoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Weet jij wat deze schooltaalwoorden betekenen?

Aanreiken

1. iets aangeven
2. beoordelen
3. vaststellen
4. blijvend

Achten

1. Iets goed vinden
2. Houden voor
3. inhalen
4. voordoen als iemand anders

consequentie

1. doel
2. realiseren
3. gevolg
4. duidelijk worden

Afnemen

1. iets reinigen
2. realiseren
3. beslaan
4. op zijn minst

Definitief

1. conclusie
2. blijvend
3. uitwerking
4. voorspoedig

Ondanks

1. Dankzij
2. gevolg
3. niet te danken aan
4. teken dat een begrip voorstelt

Tamelijk

1. weinig
2. niet nodig
3. gelijk
4. In behoorlijke mate

Gering

1. heel weinig
2. niets
3. verschil
4. missen

Bevatten

1. begrijpen
2. geloven
3. vasthouden
4. inhouden

Variëren

1. optreden
2. concluderen
3. verenigen
4. verschillen

vastleggen

1. registreren
2. bouwen
3. werkend maken
4. gebruiken

globaal

1. precies
2. de grootte
3. ruw geschat
4. uitwerking

factor

1. omstandigheid
2. taak
3. tekort
4. sterk

m.a.w.

1. moeten allemaal werken
2. met andere woorden
3. meer andere wetenschappen
4. minder aftrek winst

voornaamste

1. eerste
2. voorste
3. de naam dragend
4. belangrijkste

noteren

1. opschrijven
2. noten lezen
3. voeren
4. bevatten

Verbeter de zin: anne lees jij het verhaaltje even voor

ik hou van pizza pasta en friet

kees die al 20 jaar hetzelfde werk deed werd ontslagen

toen ze dat gedaan had begon iedereen te huilen

let eens op anne

constateren

1. herkennen
2. conclusie trekken
3. contact opnemen
4. vaststellen

elders

1. ouders
2. wereldwijd
3. ergens anders
4. rustiger

geconstrueerd

1. snel in elkaar gezet
2. volgens een logische opbouw
3. met een conclusie
4. diepgaand

interpreteren

1. op een bepaalde manier opvatten
2. innemen
3. omgaan met
4. handeling met een bepaald doel

nagaan

1. volgen
2. nadoen
3. controleren
4. later gaan

opheffen

1. het bestaan beëindigen van iets
2. optillen
3. overtuigen
4. om reden van

vrijwel

1. verklaren
2. op vrije voeten zijn
3. vrijgeven
4. bijna

waarderen

1. kopen
2. waarnemen
3. op prijs stellen
4. vragen waar iemand is

Maak een zin met 'anderzijds'.

Maak een zin met 'het effect'.

Maak een zin met 'eigenschap'.

Maak een zin met 'gebruikelijk'.

Maak een zin met 'hoogstens'.

Maak een zin met 'factor'.

Maak een zin met 'invloed'.

Maak een zin met 'minimaal'.

Maak een zin met 'nagaan'.

Maak een zin met 'onderscheiden'.

Maak een zin met 'periode'.

Maak een zin met 'symbool'.

Maak een zin met 'uitzondering'.

Maak een zin met 'vervangen'.

Maak een zin met 'vrijwel'.

Maak een zin met 'waarderen'.