4 april - 3.8 Spelling 1 t/m 6

Welkom 1A
Wat gaan we doen?



In deze paragraaf leer je:

-hoe je de verleden tijd van zwakke werkwoorden spelt;
-hoe je het meervoud van zelfstandige naamwoorden schrijft;
-20 dicteewoorden.
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom 1A
Wat gaan we doen?



In deze paragraaf leer je:

-hoe je de verleden tijd van zwakke werkwoorden spelt;
-hoe je het meervoud van zelfstandige naamwoorden schrijft;
-20 dicteewoorden.

Slide 1 - Slide

Spelletjes

Slide 2 - Slide

Wat is je favoriete spel?

Slide 3 - Mind map

Wat is een sterk werkwoord?

Slide 4 - Mind map

Sterke werkwoorden veranderen wèl van klank in de verleden tijd 
lopen - liepen

beginnen - begonnen

brengen - brachten

Slide 5 - Slide

Lesdoel: 
- aan het einde van de les kunnen we zwakke en sterke werkwoorden aanwijzen en benoemen wat het verschil is

- we weten hoe 't kofschip/'t sexy fokschaap werkt


Slide 6 - Slide

Het zwakke werkwoord
 verandert NIET van klank in de verleden tijd 

* fietsen -> fietsten
* rennen -> renden
* maken -> maakten 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Welke regel over
't kofschip hebben we net
gezien?

Slide 9 - Mind map

't kofschip/ 't sexy fokschaap
Je weet niet of het werkwoord
slopen in de verleden tijd met 
een d of t eindigt. 
De stam is 'sloop' 
De p zit in 't kofschip 
--> dan komt er een 't' achter 
hij sloopte 

Slide 10 - Slide

En nog meer voorbeelden: 
schilderen 
(een zwak werkwoord, de klank verandert NIET in de vt)

- de stam is schilder
- de r zit niet in 't kofschip, dus een d erachter 
hij schilderde

Slide 11 - Slide

en deze:
rennen

tekenen

relaxen

lassen 

Slide 12 - Slide

Maken:
3.8 Spelling 

opdracht: 3, 4, 5, 6

timer
1:00

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Hoe schrijf je werken in de
verleden tijd?
A
wij werkten
B
wij werkden

Slide 15 - Quiz

Hoe schrijf je fixen in de
verleden tijd?
A
Wij fixten
B
Wij fixden

Slide 16 - Quiz