Engels - it vs. they 7 t/m 12

File 5 - Shopping
It or They
1 / 25
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

File 5 - Shopping
It or They

Slide 1 - Slide

Even een aantal afspraken:
IN DE KLAS
* Tijdens de start en de uitleg ben je stil.
* We luisteren naar elkaar.
* Telefoon gedurende de hele les in je de tas.
Vandaag opdr. 7 t/m 12

Slide 2 - Slide

Doelen: 
  • Ik herhaal enkelvoud en meervoud;

  • Ik weet wanneer ik it they moet gebruiken;

  • Ik kan aangeven welke woorden alleen een meervoudsvorm hebben in het Engels, maar niet in het Nederlands. 

Slide 3 - Slide

Sleep de woorden naar het juiste vak. 
ENKELVOUD
MEERVOUD
shoes
baby
babies
shoe
underpants
glasses
men
man

Slide 4 - Drag question


I love my
dogs.


A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 5 - Quiz

I love your
dog.
It is so cute!


A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 6 - Quiz

Enkelvoud
Meervoud
I love my dogs. 
They are cute!
I love your dog.
It is so cute!
dier

Slide 7 - Slide

Enkelvoud
Meervoud
I love my new shoes
They are so comfortable.
I love your dress
It looks beautiful!
ding

Slide 8 - Slide

dier
ding
enkelvoud
meervoud
meervoud
enkelvoud
it                         they
it                         they

Slide 9 - Slide

Bij enkelvoud gebruik je ...
A
it
B
they

Slide 10 - Quiz

Bij meervoud gebruik je ...
A
it
B
they

Slide 11 - Quiz

Pas op! Be careful... 
Er zijn uitzonderingen... 
Woorden die in het Engels alleen maar een meervoudsvorm hebben. 

Slide 12 - Slide

trousers
pants
broek
Let op! In het Engels is het meervoud, maar in het Nederlands -> enkelvoud.

Slide 13 - Slide

trousers
pants
I like my new trousers.
They are grey.
THEY
Meervoud in het Engels?Gebruik: they 

Slide 14 - Slide

jeans 
I like my new jeans
They were on sale. 
THEY
Meervoud in het Engels?  Gebruik: they 

Slide 15 - Slide

Sleep de woorden naar het juiste plaatje.
shorts
scissors
tweezers
glasses
underpants
knickers

Slide 16 - Drag question

Sleep de woorden naar het juiste woord.
it (enkelvoud)
they (meervoud)
shorts
scissors
tweezers
glasses
underpants
knickers

Slide 17 - Drag question

I can't buy those shoes.
____ cost too much money.
A
It
B
They

Slide 18 - Quiz

I won't buy ripped jeans.
I think ____ are ugly.
A
it
B
they

Slide 19 - Quiz

I love this cap.
____ is on sale.
A
It
B
They

Slide 20 - Quiz

I don't like the red scissors.
____ are too cheap.
A
It
B
They

Slide 21 - Quiz

My pyjamas are so warm.
____ are for winter.
A
It
B
They

Slide 22 - Quiz

I am an expert on It and They!
A
B
C

Slide 23 - Quiz

Maak nu de opdrachten
(Read  p. 8 Phrases you can use) 
Zelfstandig:  exercises 7 and 8    in SILENCE (STIL) - Q break
Samen met iemand: 9 tm 12   (Speak SOFTLY)
5 min per opdracht!

Weet je iets niet ga na de volgende
 Klaar  Finished  LEREN p. 30 woorden A 
timer
5:00

Slide 24 - Slide

Quizlet break
https://quizlet.com/nl/514081716/file-5-words-a-kgt1-flash-cards/ 

Slide 25 - Slide