This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Du hast 3 min für:
Je hebt 3 min om:
jas uit
mobiel in je tas staat op stil
laptop gesloten op tafel
boek/schrift/pen op tafel
timer
3:00
Als de timer gestopt is zie ik iedereen de tekst Organisiere deine Schulsachen op blz. 99 lezen
Slide 2 - Slide
Lesen
-Lees de tekst Organisiere deine Schulsachen op blz. 99 en maak de bijbehorende opdracht 9
- Klaar: Schrijf de rijtjes van haben & sein herhaaldelijk op totdat de timer is gestopt met de persoonlijke voornaamwoorden ervoor. Hulp op blz. 77
timer
10:00
Slide 3 - Slide
Was machen wir heute?
Leseaufgabe
Aufgaben haben & sein besprechen
Wiederholung Grammatik
An die Arbeit
Slide 4 - Slide
Lernziel
- Aan het einde van de les kan je een rijtje van haben en sein opzeggen.
- Weet je welke grammaticaonderdelen je al goed beheerst en voor welke onderdelen je nog extra moet oefenen.
Slide 5 - Slide
Schrijf de regels voor de lidwoorden!
der
die
das
die
Bij mannelijke personen/ dieren
De dagen, maanden en jaargetijden
Bij vrouwelijke personen/dieren
woorden die eindigen op - heit, - keit, - ung, - schaft, -e
het-woorden
woorden die eindigen op -chen en -lein
alle zelfstandige naamwoorden in het meervoud
timer
4:00
Slide 6 - Slide
der
die
der
das
der
die
die
das
Dienstag
Rose
Junge
Mädchen
März
Freiheit
Kinder
Kind
timer
3:00
Slide 7 - Slide
Onbepaald lidwoord
een of geen
ein of eine
kein of keine
Slide 8 - Slide
(de)............ Kinder (=kinderen)
A
der
B
die
C
das
Slide 9 - Quiz
(een) ............... Katze(v)
A
ein
B
eine
Slide 10 - Quiz
(een).......... Buch (o)
A
ein
B
eine
Slide 11 - Quiz
(het) ......... Mädchen (=meisje)
A
der
B
die
C
das
Slide 12 - Quiz
(geen)............. Lehrer (m)
A
kein
B
keine
Slide 13 - Quiz
Slide 14 - Slide
Schrijf op welk persoonlijk voornaamwoord de lidwoorden met het zelfstandig naamwoord krijgen.
die Frau
das Mädchen
das Kind
der Hund
die Katze
der Junge
sie
es
es
er
sie
er
timer
1:00
Slide 15 - Slide
Was...?
Wann...?
Wer...?
Wo...?
Wie...?
Woher...?
Wat...?
Wanneer...?
Wie...?
Waar...?
Hoe...?
Waar...vandaan?
Slide 16 - Slide
Was
wann
Wer
Wo
Wie
Woher
Wat
Waar
Wanneer
Hoe
Wie
Waar...vandaan.
Slide 17 - Drag question
_________ ist das? Das ist meine Schwester.
A
Wo
B
Wer
C
Was
D
Woher
Slide 18 - Quiz
_______ steht Janneke? Sie steht neben Hannah.
A
Warum
B
Wo
C
Wer
D
Wie
Slide 19 - Quiz
Britt, .....................kommst du? Ich komme aus Amsterdam.
A
Woher
B
Wie
C
Wo
D
Wann
Slide 20 - Quiz
Ik...........(zijn) 13 jaar.
Slide 21 - Open question
Ihr............(hebben) ein schönes Haus.
Slide 22 - Open question
.............(hebben)du ein Haustier?
Slide 23 - Open question
Wir ................(hebben) ein Hund.
Slide 24 - Open question
..............Sie alt?
Slide 25 - Open question
Ingo ..............14 Jahre alt.
Slide 26 - Open question
timer
10:00
Slide 27 - Slide
Lernziel
- Aan het einde van de les kan je een rijtje van haben en sein opzeggen.
- Weet je welke grammaticaonderdelen je al goed beheerst en voor welke onderdelen je nog extra moet oefenen.
Slide 28 - Slide
Abschluss
Niet inpakken - luisteren - ik sluit de les af
na mijn startsignaal: inpakken
zitten blijven tot de bel gaat- stil
dan: klaar :)
Slide 29 - Slide
die Hausaufgaben
Leren:
Leer de samenvatting voor de toetsweek. Schrijf de rijtjes van haben & sein op, de regels voor de lidwoorden, de uitgangen van het zwakke werkwoord, de vraagwoorden en oefen met test jezelf.