This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
H5 lezen + basisbegrippen
Slide 1 - Slide
Lesdoelen
Je weet (weer) hoe je hoofdzaken in een tekst kunt vinden.
Je weet dat het maken van samenvattingen een examenonderdeel is.
Je leert hoe je met meerkeuzevragen om kunt gaan.
Slide 2 - Slide
Je krijgt een meerkeuzevraag. Wat is jouw aanpak?
Slide 3 - Mind map
Aanpak meerkeuzevragen
Lees de vraag en formuleer zelf het antwoord. Kijk daarna of jouw antwoord erbij staat.
Slide 4 - Slide
Aanpak meerkeuzevragen
2. Ga verder met de volgende vragen als je een vraag niet kunt beantwoorden. Ga aan het eind terug naar de vragen die je hebt overgeslagen. Waarschijnlijk heb je nu een beter zicht op de tekst.
Vergeet niet een uitroeptekens (o.i.d.) bij de vraag te zetten, zodat je weet dat je terug naar deze vraag moet.
Slide 5 - Slide
Aanpak meerkeuzevragen
3. Gebruik de wegstreepstrategie als je twijfelt over een antwoord. Streep de antwoorden weg die zeker niet goed zijn.
Slide 6 - Slide
Aanpak meerkeuzevragen
4. Ga af op je eerste indruk als je nog steeds twijfelt.
Slide 7 - Slide
Hoofdgedachte of samenvatting
Om een samenvatting te kunnen schrijven (al dan niet in een schema) of om de hoofdgedachte te formuleren is het belangrijk dat je de hooofdzaken in een tekst kunt vinden. De volgende vragen gaan over hoofdzaken in een tekst.
Slide 8 - Slide
Wat zijn kernzinnen ook alweer?
A
Belangrijkste zin van een alinea
B
Titel
C
Belangrijkste zin van de tekst
Slide 9 - Quiz
Waar gaan de kernzinnen over?
A
Hoofdgedachte
B
Argumenten
C
Deelonderwerpen
D
Onderwerp
Slide 10 - Quiz
Op welke plaats in een alinea kun je de kernzin vaak vinden?
A
Eerste zin
B
Tweede zin
C
Laatste zin
D
Overal
Slide 11 - Quiz
Welke stelling is onjuist?
A
Bij overtuigende teksten is de hoofdgedachte het standpunt.
B
Bij een uiteenzetting met een vraag-antwoordstructuur is de hoofdgedachte het antwoord op de hoofdvraag.
C
De hoofdgedachte eindigt altijd met een punt.
D
De hoofdgedachte kan ook een vraag zijn.
Slide 12 - Quiz
Wat is het onderwerp van de tekst?
A
Waar de tekst over gaat in 1 zin geformuleerd
B
Waar de tekst over gaat in 1 of een paar woorden geformuleerd
C
Het standpunt van de auteur
D
De titel
Slide 13 - Quiz
Hoe omschrijf je het onderwerp van een tekst?
Slide 14 - Open question
Wat helpt je om het onderwerp te vinden? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
A
Titel lezen
B
Inleiding lezen
C
Slot lezen
D
Tussenkopjes lezen
Slide 15 - Quiz
Wat is waar over een hoofdgedachte?
A
De hoofdgedachte is een stukje van een zin.
B
De hoofdgedachte is nooit een vraag.
C
De hoofdgedachte staat altijd in het slot.
D
De hoofdgedachte staat altijd in de inleiding.
Slide 16 - Quiz
Welke zin klopt over de hoofdgedachte? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
A
De hoofdgedachte is het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd.
B
De hoofdgedachte kan letterlijk in de inleiding of het slot staan.
C
De hoofdgedachte staat letterlijk in de kern.
D
De hoofdgedachte moet je soms zelf formuleren.
Slide 17 - Quiz
Slide 18 - Slide
Basisbegrippen leesvaardigheid
Slide 19 - Slide
Benoem de vier tekstsoorten.
Slide 20 - Open question
informeren
amuseren
overtuigen
activeren
uiteenzetting
stripverhaal
flyer
betoog
Slide 21 - Drag question
Slide 22 - Slide
Signaalwoorden
Geven jou een seintje: hé hier komt een tekstverband aan
Zie blz. 171
Slide 23 - Slide
signaalwoord + verband:
Grote schoonmaak Opruimen is niet mijn sterkste kant. Rotzooi maken kan ik daarentegen wel goed.
A
Signaalwoord: niet
Verband: opsomming
B
Signaalwoord: niet
Verband: toelichting
C
Signaalwoord: daarentegen Verband: tegenstelling
D
Signaalwoord: daarentegen
Verband: voorbeeld
Slide 24 - Quiz
Signaalwoord: waarmee
Tekstverband
A
vergelijking
B
doel-middel
C
reden
D
conclusie
Slide 25 - Quiz
Signaalwoord: Omdat
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Redengevend
D
Oorzaak-gevolg
Slide 26 - Quiz
Heeft een column een tweedeling of een driedeling?
Slide 27 - Open question
Slide 28 - Slide
Welke functie vind je NIET in de inleiding
A
aanleiding
B
samenvatting
C
argument
D
een persoon introduceren
Slide 29 - Quiz
Welke functie vind je NIET in het slot
A
een toelichting geven
B
een advies geven
C
een samenvatting geven
Slide 30 - Quiz
Slide 31 - Slide
Slide 32 - Slide
Slide 33 - Slide
Slide 34 - Slide
Slide 35 - Slide
Slide 36 - Slide
Tekststructuur
Om de hoofdzaken te vinden, kun je de structuur (opbouw) van de tekst gebruiken.
Dit geldt vooral voor teksten met een vaste tekststructuur: een tekst waarin de volgorde van de deelonderwerpen van tevoren al vastligt.
Slide 37 - Slide
probleem-oplossingsstructuur
• Wat is het probleem?
Voorbeeld: ik heb niet genoeg opslag op mijn laptop
• Wat zijn de oorzaken? Wat zijn de gevolgen?
• Welke oplossing(en) noemt de tekst?
Slide 38 - Slide
voor- en nadelenstructuur
• Wat wordt beoordeeld?
Voorbeeld: Het verplicht dragen van schooluniform op school
• Wat zijn de voordelen hiervan? Wat zijn de nadelen?
• Wat is de conclusie?
Slide 39 - Slide
verklaringsstructuur
• Welk verschijnsel wordt behandeld?
Voorbeeld: het stranden van walvissen voor de kust van Australië
• Wat zijn redenen/oorzaken/verklaringen?
• Welke verklaring is het belangrijkst/waarschijnlijkst?
Slide 40 - Slide
Lees zo meteen de tekst 'Lachgas verslavender dan gedacht'. Daarna volgen deze quizvragen:
1. welke functies heeft de inleiding (alinea 1 t/m 3)?
2. welke structuur heeft deze tekst?
3. Hoe onderbouwt de schrijver het standpunt?
4. welke conclusie trekt de schrijver in het slot?
Slide 41 - Slide
Welke functies heeft de inleiding?
A
introductie onderwerp, voorbeeld en standpunt
B
introductie onderwerp en standpunt
C
introductie onderwerp, belang voor de lezer
D
standpunt en voorbeeld
Slide 42 - Quiz
Welke structuur kent deze tekst?
A
probleem - oplossing
B
verschijnsel - verklaring
C
standpunt - argumenten
D
verleden - heden - toekomst
Slide 43 - Quiz
Hoe onderbouwt de schrijver het standpunt?
A
door oorzaken te analyseren
B
door voorbeelden te geven
C
door deskundigen aan het woord te laten
D
door argumenten te geven
Slide 44 - Quiz
Welke oplossing wordt er geadviseerd?
A
Meer onderzoek doen
B
Lachgas verbieden
C
Meer voorlichting geven
D
Meer aan preventie doen
Slide 45 - Quiz
Welke conclusie trekt de schrijver in het slot?
A
Men denkt dat het een onschuldige drug is
B
Er moet voorlichting op scholen komen
C
Ouders hebben een verkeerd beeld
D
We zijn overvallen door de snelle ontwikkelingen
Slide 46 - Quiz
dit signaal- of functiewoord kondigt een conclusie aan
daarom
los daarvan is
nu ook al
bijvoorbeeld
Slide 47 - Drag question
Dit signaal- of functiewoord kondigt een opsomming aan
daarom
los daarvan is
nu ook al
bijvoorbeeld
Slide 48 - Drag question
Geef hier aan hoe de stand van zaken is wat betreft leesvaardigheid.
Leesvaardigheid gaat mij goed af.
Ik snap alle begrippen. Ik ga nog zelfstandig oefenen.
Ik snap alle begrippen, maar ik zou graag nog samen willen oefenen.