H3 HV2: 13 feb so bespreken vervolg bijvoeglijk naamwoord 2023

Chapitre 3
C'est qui!
C'est quoi!
1 / 30
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Chapitre 3
C'est qui!
C'est quoi!

Slide 1 - Slide

Prends ton stylo!
Dictée Apprendre 6 en 9

Slide 2 - Slide

Dictée
* 5 Franse zinnen en woordjes: vertaal
* 5 Nederlandse zinnen en woordjes: vertaal

Slide 3 - Slide

Dictée chapitre 3: Apprendre 6 & 9
1. L'église.                             
2. Tu connais (connaitre)
3.  Mon père est joyeux.
4. Ils mesurent environ 1 mètre 65
5. Ton copain a les cheveux noirs et bouclés.

Slide 4 - Slide

Dictée chapitre 3: Apprendre 6 & 9 
6.   Het café
7.   Au milieu de...
8.   De vrouw is vrolijk.
9.   Noëlle heeft groene ogen.
10. Yves lijkt veel op zijn broer.

Slide 5 - Slide

Doel van de "dictées"
1. Regelmatig leren vergroot kennis van de woordenschat.
2. De kennis komt in het lange termijn geheugen.
3. De schrijfwijze wordt juist geoefend.
4. De uitspraak wordt geoefend.
5. Bewustwording van het verband tussen grammatica en zinsstructuren.
6. Feedback vergroot inzicht door fouten te bekijken.

Slide 6 - Slide

Sur la table....

* TES LIVRES

* TON CAHIER

* TA TROUSSE


Slide 7 - Slide

Planning d'aujourd'hui
* Dictée  apprendre 6 et 9        : Sur une feuille
* Parler français                            : LessonUp
* Apprendre 10                              : page 118 meervoud
* Grammaire                                   : page 101 t/m 103 questions
* Grammaire  apprendre 5       : Aantekeningen maken/leren
Les devoirs: leren apprendre 7 en apprendre 10 dictée
                          leren apprendre 5 




 






Slide 8 - Slide

Parler français!

Slide 9 - Slide

Tu ressembles beaucoup à ta mère.
Ta mère a les yeux verts.
Ta soeur porte des lunettes?
Tu va acheter un cadeau pour elle?
Tu as un cheval comme animal domestique?


Non, je ne suis pas d'accord avec toi.
Oui, mais j'ai les yeux bleus.
Oui, et les formes sont rondes.
Non, je vais acheter deux cadeaux.
Oui. J'ai deux chevaux.

Slide 10 - Slide

On continue avec l'exercice suivante.
We gaan verder met de volgende opdracht.

Slide 11 - Slide

Prononciation apprendre
apprendre 10

Slide 12 - Slide

Prends ton livre!
Cherche la page:

Page 118



Slide 13 - Slide

Noem zoveel mogelijk kleuren in het frans en gebruik hiervoor het mannelijk enkelvoud.

Slide 14 - Mind map

Welke bijvoeglijk naamwoorden staan voor het zelfstandige naamwoord en horen bij het uitzonderingsrijtje?

Slide 15 - Mind map

Bijvoeglijk naamwoord
* zegt iets van een zelfstandig naamwoord:
een groot groen huis (une grande maison verte)

* kan veranderen qua vorm (schrijfwijze):
een groot huis  / het grote huis      (une grande maison)
een kleine tuin / de kleine tuin        (un grand jardin)

Slide 16 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord (vorm)
In het Frans kent het bijvoeglijk naamwoord 4 vormen:
 
grand       grande                             petit     petite
grands      grandes                         petits    petites
      groot/grote                                    klein/kleine

deux grandes maisons               trois petits jardins

Slide 17 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord (bijzondere vormen)
Soms verandert er meer dan 1  letter: 
beau           belle                             vieux     vieille
beaux         belles                          vieux      vieilles
      mooi/mooie                                   oud/oude

deux belles maisons               trois vieux jardins

Slide 18 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord (plaats)
De regel is: In het Frans staat het bijvoeglijk naamwoord altijd ACHTER het zelfstandige naamwoord:

une maison moderne                                  een modern huis
une route dangereuse                                een gevaarlijke weg
un garçon intelligent                                 een intelligente jongen
deux filles sportives                                     twee sportieve meisjes

Slide 19 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord (plaats)
De regel is: In het Frans staat het bijvoeglijk naamwoord altijd ACHTER het zelfstandige naamwoord:

MAAR NATUURLIJK ZIJN ER UITZONDERINGEN!!!!
Kijk mee!
Luister mee!
Schrijf mee!

Slide 20 - Slide

Welke bijvoeglijke naamwoorden staan ervoor?
bon, beau, joli
haut, long, petit
jeune, grand
vieux, mauvais, mechant
autre, dernier, gros
premier, deuxième, nouveau

Slide 21 - Slide

Welke bijvoeglijk naamwoorden staan voor het zelfstandige naamwoord en horen bij het uitzonderingsrijtje?

Slide 22 - Mind map

Welke bijvoeglijke naamwoorden staan erachter?
intelligent            heureux       malheureus    chaud     froid      dangereux          amusent      content     
sportif
moderne
intéressant
rouge noir vert (alle kleuren)
allemand  anglais  espagnol (alle nationaliteiten)


Slide 23 - Slide

Vertaal: Zij is een sportief Duits meisje.

Slide 24 - Open question

(moeilijk) Mon copain fait
un ________________ sport ______________________.

(bepaal vorm en plaats!)
A
compliqué sport
B
compliquée sport
C
sport compliqué
D
sport compliquée

Slide 25 - Quiz

(klein) Je ne suis pas
une ____________________ fille _____________________.


A
petit fille
B
petite fille
C
fille petit
D
fille petite

Slide 26 - Quiz

(nieuw) Je veux voir un
________________ film (m) _______________.


A
nouveau film
B
nouvelle film
C
nouveaux film
D
nouvelles film

Slide 27 - Quiz

Prends ton livre!
Cherche la page:

Page 101 t/m 104
Exercice 16 a t/m 16 e

Corriger


Slide 28 - Slide

Instruction
Wat     : Maken van "grammaire II" blz. 101 t/m 104.
Hoe     : Zorg dat je de vragen goed leest!  Opdracht 16a t/m 16e
Wie     :  De eerste 10 minuten werk je in stilte en alleen.
              Daarna mag je een vraag stellen aan de docent.
              Je mag pas praten/overleggen als de docent dat aangeeft.
Tijd     :  20 minuten
Klaar  :  Starten met leren grammaire bijvoeglijk naamwoord uit je schrift

Slide 29 - Slide

ZS: zelfstandig werken in stilte
Voordelen:
*Rustige sfeer om in te werken.
*Aanscherpen concentratie
*Betere Focus
*Zelf oplossingsgericht nadenken

Na 10 minuten mag je zeker vragen stellen.

Slide 30 - Slide