Erfelijkheid

Hoofdstuk 5 Erfelijkheid
5.1, 5.2, 5.3, 5.4, 5.8, 5.9 & Boekje
1 / 67
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 67 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 5 Erfelijkheid
5.1, 5.2, 5.3, 5.4, 5.8, 5.9 & Boekje

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Erfelijkheid

Slide 2 - Mind map

This item has no instructions

Fenotype
Fenotype=het uiterlijk van een orgamisme

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Erfelijkheid
5.1.1 Je kunt omschrijven wat het genotype en het fenotype zijn.
5.1.2 Je kunt uitleggen dat cellen alleen de erfelijke informatie gebruiken die ze nodig hebben.
Je lichaam is opgebouwd uit cellen. Alle cellen hebben een celkern met daarin de informatie voor je erfelijke eigenschappen. Die informatie heb je gekregen van je ouders.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Cel
Bevat een celkern met daarin chromosomen.

Chromosomen bevatten erfelijke informatie.

Mensen-->46 chromosomen

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Schrijf dit op:

In een eicel (vrouw) zitten 23 chromosomen.
In een zaadcel (man) zitten 23 chromosomen.

Eicel + zaadcel = een bevruchte cel met 46 chromosomen.

ALLE CELLEN HEBBEN 46 CHROMOSOMEN BEHALVE GESLACHTSCELLEN!




Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Wat is een voordeel van geslachtelijke voortplanting?

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Chromosoomportret
  • Foto van de chromosomen in de kern
  • Mensen hebben 23 paren chromosomen -->Totaal 46 chromosomen
  • Behalve de Y en X chromosomen zijn de paren gelijk aan elkaar.
  • 44 autosomen
  • 2 geslachtschromosomen (X en Y)
  • 46, XY

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Dit hiernaast is een karyogram van een....
A
zaadcel
B
eicel
C
lichaamscel
D
is niet te zeggen

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Gen= stukje chromosoomen die codeert  voor 1 eigen schap
chromosoom -gen-allel

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Homozygoot = twee gelijke allelen van een gen.
Heterozygoot = twee verschillende allelen van een gen.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Allel
Allel = variant van een gen
Komen net als chromosomen in paren voor ; allelenpaar

Twee gelijke allelen ; homozygoot
Twee ongelijke allelen; heterozygoot

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Wat is de juiste volgorde van groot naar klein?
A
Celkern - chromosoom - gen-allel
B
Chromosoom - gen -allel- celkern -
C
Celkern - gen - chromosoom - allel
D
Chromosoom - celkern - gen - allel

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Welke is meer specifiek? Gen of allel?
A
Gen
B
Allel

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Welke omschrijving hoort (het best) bij de plaats van het vraagteken?
A
Chromosomenpaar
B
Allelenpaar
C
Genenpaar
D
Zowel genen- als allelenpaar

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Aa kan je ook wel omschrijven als:
A
Homozygoot dominant
B
Heterozygoot
C
Homozygoot recessief
D
Heterozygoot dominant

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Genen worden aan geduid met een letter. Vaak gebruik men het eerste letter van het alfabet. Een dominant allel geef je aan met de letter
A
A
B
C
a

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Genotype en fenotype
Genotype

Fenotype


Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Genexpressie
Elke cel  heeft dezelfde info en  toch heb je verschillende cellen/weefsels?

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Hoe komt het fenotype tot stand?
A
genotype en het milieu
B
DNA
C
uiterlijk
D
chromosomen

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Van DNA naar eiwit
  • Transcriptie  
  • Translatie
  • Ribosoom
  • Eiwit (regelstof/bouwstof)
  • Hormoon, enzym of antistof

Slide 24 - Slide

Het DNA bevindt zich in de kern van de cel. Wanneer het gen aan staat, wordt het DNA-sequentie afgelezen en gekopieerd. Het gen komt tot expressie, het gen komt tot uiting. Het kopie heet RNA. 
Het proces waarbij DNA wordt afgelezen en RNA wordt aangemaakt heet transcriptie. Een belangrijk verschil tussen DNA en RNA is dat DNA dubbelstrengs is en RNA enkelstrengs. Hierdoor kan het RNA de celkern verlaten. 

In het cytoplasma zitten ribosomen die stukjes RNA vertalen naar eiwitten. Bij het aflezen van het RNA worden bijbehorende aminozuren gekoppeld als een soort kralenketting waardoor er een specifiek eiwit ontstaat. Eiwitsynthese is dus het aanmaken van eiwitten. 

Je lichaam kan eiwitten als brandstof gebruiken, maar hun functie als bouwstof is veel belangrijker. Eiwitten kunnen namelijk functioneren als hormoon, enzym of antistof. Door eiwitsynthese zorgen je cellen dat je voldoende eiwitten hebt. Het aan en uitzetten van genen maakt het voor cellen mogelijk om verschillende eiwitten aan te maken op het moment dat de cel ze nodig heeft.
Hoe worden eiwitten gemaakt van DNA?
1. Transcriptie in de celkern (DNA → RNA) 
RNA lijkt op DNA, alleen kan RNA wel door de celkern.
RNA is brengt de boodschap naar de ribosoom.

2. Translatie in het ribosoom (mRNA → eiwit)
Ribosoom "leest" boodschapmolekuul af en vormt lange ketens van aminozuren--> eiwit

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Eiwitproductie
1. Eiwitproductie begint in de celkern. Een stukje DNA bevat de bouwinstructie voor een eiwit
2. Dit stukje wordt gekopieerd in de vorm van een RNA molecuul (transcriptie)
3. Via de kern poriën reist het RNA molecuul vervolgens naar het cytoplasma
4. Een ribosoom “leest” het RNA- molecuul en koppelt dan aminozuren aan elkaar volgens de bouwinstructie (translatie)

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag
Maak van basisstof 5.7
Opdracht 2, 4  5
Hoe : stil
Hoeveel tijd: 10 minuten
Na 10 minuten na bespreken

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

les inhoud
herhaling
uitleg
aan het werk met opdrachten (bonus)

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Genexpressie
Elke cel  heeft dezelfde info en  toch heb je verschillende cellen/weefsels?

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Hoe worden eiwitten gemaakt van DNA?
1. Transcriptie in de celkern (DNA → RNA) 
RNA lijkt op DNA, alleen kan RNA wel door de celkern.
RNA is brengt de boodschap naar de ribosoom.

2. Translatie in het ribosoom (mRNA → eiwit)
Ribosoom "leest" boodschapmolekuul af en vormt lange ketens van aminozuren--> eiwit

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Eiwitproductie
1. Eiwitproductie begint in de celkern. Een stukje DNA bevat de bouwinstructie voor een eiwit
2. Dit stukje wordt gekopieerd in de vorm van een RNA molecuul (transcriptie)
3. Via de kern poriën reist het RNA molecuul vervolgens naar het cytoplasma
4. Een ribosoom “leest” het RNA- molecuul (boodschapper molekuul) en koppelt dan aminozuren aan elkaar volgens de bouwinstructie (translatie)

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Kruisingtabellen
  • Achterhalen welke erfelijke eigenschappen zijn of worden doorgegeven aan de nakomelingen
  • Monohybride kruising: gekeken naar één eigenschap
  • AA= homozygoot dominant,
  • aa= homozygoot recessief, 
  • Aa= heterozygoot
  • Voorbeeld

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Slide 34 - Video

This item has no instructions

Wie het snapt mag aan de slag
Maak Taak 1
Hoe stil en alleen, want ik leg het uitgebreider uit voor anderen.
Later mag je alleen met duo fluisterend overleggen.
Dus geen geloop/niet omdraaien!
ALS IK HET SIGNAAL GEEF WEER MEE DOEN-->CHECK

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

Slide 45 - Slide

This item has no instructions

Slide 46 - Slide

This item has no instructions

Slide 47 - Slide

This item has no instructions

Slide 48 - Slide

This item has no instructions

Slide 49 - Slide

This item has no instructions

Slide 50 - Slide

This item has no instructions

Slide 51 - Slide

This item has no instructions

Slide 52 - Slide

This item has no instructions

Slide 53 - Slide

This item has no instructions

Slide 54 - Slide

This item has no instructions

Slide 55 - Slide

This item has no instructions

Slide 56 - Slide

This item has no instructions

Slide 57 - Slide

This item has no instructions

Iedereen doet weer mee
DE CHECK!!

Slide 58 - Slide

This item has no instructions

Slide 59 - Slide

This item has no instructions

Kind = blond en heeft een recessief genotype.
Het genotype van de ouders is...
A
Aa x aa
B
AA x Aa
C
AA x aa
D
aa x aa

Slide 60 - Quiz

This item has no instructions

Het kind kan het volgende genotype hebben
A
Aa
B
Aa of AA
C
AA
D
AA of aa

Slide 61 - Quiz

This item has no instructions

Deze eigenschap (ziekte) is...
A
Dominant
B
Recessief
C
Kan je niet zeggen
D
Neutraal

Slide 62 - Quiz

This item has no instructions

Hoe noem je deze combinatie: bb?
A
Homozygoot dominant
B
Homozygoot recessief
C
Heterozygoot
D
Heterozygoot recessief

Slide 63 - Quiz

This item has no instructions

Bij de mens is het allel B voor bruine oogkleur dominant over b (blauwe oogkleur).
Een man met blauwe ogen (genotype bb) krijgt met zijn vriendin die bruine ogen (genotype Bb) heeft, twee kinderen. Welke kleur(en) ogen kunnen hun kinderen hebben en hoe groot is de kans daarvan?
A
100% bruine ogen
B
50% bruine ogen, 50% blauwe ogen
C
25% bruine ogen, 75% blauwe ogen
D
100% blauwe ogen

Slide 64 - Quiz

This item has no instructions

X-chromosomale overerving
  • 23 paar chromosomen, één daarvan bepaald je geslacht
  • Autosomen: 'overige' 22 paar chromosomen
  • X-chromosoom ruim 1000 genen meer gelokaliseerd dan en Y-chromosoom
  • Eigenschappen op X-chromosoom erven anders over dan op autosomen
  • Voorbeeld    

Slide 65 - Slide

This item has no instructions

Een ouderpaar heeft drie zonen en geen dochters. Hoe groot is de kans dat het eerstvolgende kind een dochter zal zijn?
A
0%
B
25%
C
50%
D
75%

Slide 66 - Quiz

This item has no instructions

Aan de slag
Ga naar one-note-module erfelijkheid
Maak uit one-note module erfelijkheid Taak 1
Maak deel 1 en deel 2

Slide 67 - Slide

This item has no instructions