Examenvoorbereiding leesvaardigheid

Begrijpend lezen
Tekstsoorten | Onderwerp en hoofdgedachte | Tekstdelen | Verbanden en signaalwoorden | Hoofdzaken en bijzaken | Argumenteren
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Begrijpend lezen
Tekstsoorten | Onderwerp en hoofdgedachte | Tekstdelen | Verbanden en signaalwoorden | Hoofdzaken en bijzaken | Argumenteren

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Tekstsoorten - tekstdoel
Tekstsoorten worden bepaald door het tekstdoel:
1. Informeren 
2. Instrueren 
3. Overtuigen 
4. Amuseren 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Handleiding
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
instrueren

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Advertentie
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
instrueren

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Een roman
A
informeren
B
activeren
C
instrueren
D
amuseren

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Een krant
A
informeren
B
activeren
C
instrueren
D
amuseren

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Onderwerp en hoofdgedachte
Vaak wordt in een examen gevraagd naar het onderwerp en de hoofdgedachte, wat is het verschil nou eigenlijk?

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Wat is het verschil tussen het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 8 - Open question

Deelonderwerpen herken je aan tussenkopjes. 
Hoofdgedachte achterhalen: lees titel, inleiding, kern, slot en tussenkopjes. 
Hoe vind je het onderwerp van een tekst?
A
Door alleen naar de titel te kijken
B
Door te kijken naar de titel en tussenkopjes
C
Door de inleiding en tussenkopjes te lezen
D
Door te kijken naar de tussenkopjes, titel, illustratie en de inleiding te lezen.

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het onderwerp van deze tekst?

In het schooljaar 2019-2020 gingen de schoolexamens niet door vanwege Corona. Veel leerlingen vonden dit erg jammer. Ze hadden graag willen ervaren hoe het zou zijn om samen in een gymzaal de examens te maken. Nu er geen examens zijn gemaakt, weten de leerlingen ook niet of ze officieel geslaagd zouden zijn. Hopelijk worden de examens in de toekomst nooit meer geannuleerd.

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

De hoofdgedachte is
A
de kernzin
B
de hoofdzaken
C
het belangrijkste van een tekst in één of twee zinnen
D
de samenvatting

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

De hoofdgedachte
A
staat altijd in de inleiding
B
staat altijd in het slot
C
moet je altijd zelf bedenken
D
staat vaak in de inleiding of het slot

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Tekstdelen
Een tekst is opgebouwd in alinea's die bewust in een bepaalde volgorde staan.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Er zijn 3 tekstdelen: Inleiding, ? en ?

Slide 14 - Mind map

This item has no instructions

Tekstdelen
Inleiding - belangstelling wekken, onderwerp introduceren, deelonderwerpen aankondigen

Kern - hoofdgedachte en deelonderwerpen worden beschreven, heeft vaak meerdere alinea's

Slot - samenvatting, conclusie, oproep, aanbeveling


Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Leesstrategieën 
Globaal lezen
Gericht lezen
Intensief lezen

Slide 16 - Slide

Globaal lezen
Inleiding, slot en kernzin van iedere alinea.
Kernzin – belangrijkste zin van de alinea. Vaak eerste of laatste zin van alinea

Gericht lezen
Je wil antwoord hebben op specifieke vraag.
Je let op bepaald woord en leest alleen dat stuk van de tekst

Intensief lezen
Wanneer alle informatie belangrijk is.
Je leest de hele tekst en let op alle details

Welke leesstrategie gebruik je voor het vinden van het onderwerp van een tekst?
A
Globaal lezen
B
Intensief lezen
C
Gericht lezen
D
Zoekend lezen

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Verbanden en signaalwoorden
Geven verbanden aan in een zin of tussen alinea's

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Signaalwoorden

Slide 19 - Mind map

This item has no instructions

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Signaalwoorden geven het verband aan tussen


A
zinnen
B
kernzinnen
C
alinea's
D
zinnen en alinea's

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

WAT VOOR VERBAND GEEFT HET SIGNAALWOORD 'ECHTER' AAN?
A
OORZAAK - GEVOLG
B
TIJD
C
TEGENSTELLING
D
CONCLUSIE

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Signaalwoorden 
van voorbeeld
Signaalwoorden 
van voorwaarde
Signaalwoorden van opsomming
Signaalwoorden van samenvatting
Signaalwoorden van oorzaak&gevolg
Signaalwoorden van tegenstelling
Signaalwoorden van tijd
Signaalwoorden van conclusie
dus
vervolgens
echter
omdat
kortom
ten tweede
mits
bijvoorbeeld
als
zoals
al met al
vervolgens
hierdoor
want
maar
daarentegen
ook

Slide 23 - Drag question

This item has no instructions

Hoofdzaken en bijzaken

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Jaartallen en feiten zijn...
A
hoofdzaken
B
bijzaken

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Voorbeelden en extra uitleg in de tekst zijn...
A
hoofdzaken
B
bijzaken

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Bijzaken kun je weglaten zonder dat de tekst onbegrijpelijk wordt
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Argumenteren
Feiten en meningen
Standpunt en argument

Slide 28 - Slide

Feiten
Controleerbaar – objectief
Informerende en instruerende teksten

Meningen
Wat iemand vindt – subjectief
Betogende teksten

Standpunt
Wat iemand vindt en waarvan men een ander wil overtuigen
Argumenten wordt gebruikt om standpunt te onderbouwen

Argument
Reden waarom je iets vindt
Signaalwoorden: omdat, want,…

Sleep de woorden naar de juiste plek. Welk kenmerk hoort er bij feiten of meningen?
feiten
meningen
je kunt het controleren
is waar of niet waar
je kunt het er eens of oneens mee zijn
onderbouwt met wetenschappelijk onderzoek
is per persoon anders
objectief
onderbouwd met argumenten
wat iemand denkt of vindt
subjectief

Slide 29 - Drag question

This item has no instructions

Wat past waar? Feit of mening?
Feit
Mening
Feit
Mening
Feit
Mening

Slide 30 - Drag question

This item has no instructions

Feit, standpunt of argument?

De toets was lastiger dan ik had verwacht.

A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions


Staat hier een feit, mening, standpunt of argument?
....., omdat hij goede standpunten heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Standpunt

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Voeg de uitspraken die rechts staan toe aan het juiste begrip.
Feit
Mening
Argument
Controleerbaar
Kan veranderen
Objectief
Onderbouwing
Subjectief
Standpunt
Redenering

Slide 33 - Drag question

This item has no instructions

Drogredenen
Gaat niet over de inhoud van de discussie
Misleidend
Zwakke argumenten

Voorbeeld: Mijn oma rookte een pakje sigaretten per dag en ze is 102 geworden, dus roken is niet ongezond!

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Drogredenen worden ook wel aangeduid als:
A
redeneringen die vrij droog worden gepresenteerd
B
argumentatie die te weinig wordt onderbouwd
C
onjuiste argumentatie
D
redenen die te veel voor de hand liggen.

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Betrouwbaarheid tekst

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Informatie in teksten is niet altijd betrouwbaar.
Daarom moet je een tekst                      lezen.

Als je wilt controleren of een tekst betrouwbaar is, let je op de                    , de                     en het                     van de tekst.
bron
schrijver
kritisch
doel
titel
lettertype

Slide 37 - Drag question

This item has no instructions

Waarom zijn de kenmerken van betrouwbare bronnen belangrijk bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van een bron?
A
Omdat ze laten zien hoeveel mensen de bron gebruiken.
B
Omdat ze vertellen of de schrijver de informatie zelf heeft bedacht.
C
Omdat ze laten zien of de informatie klopt en van een expert komt.
D
Omdat ze aangeven of de bron er mooi uitziet en makkelijk te begrijpen is.

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Samenvatten

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Wat zet je in de samenvatting?
A
hoofd en bijzaken
B
alleen hoofdzaken
C
alleen bijzaken
D
alle twee niet

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Wat heb je nodig om goed te kunnen samenvatten
A
kijk naar titel, plaatjes en tussenkopjes
B
doorgaans geeft het slot voldoende informatie
C
globaal lezen en het onderwerp goed bepalen
D
tekstdoel, tekstsoort, onderwerp, hoofdgedachte, samenhang

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions