This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Armoede in de wereld is de afgelopen 100 jaar:
A
met 25% toegenomen
B
verdubbeld
C
met 25% afgenomen
D
gehalveerd
Slide 2 - Quiz
Slide 3 - Slide
Criminaliteit in Nederland is de afgelopen 20 jaar:
A
Met 18,4% gestegen
B
Met 27,8% gestegen
C
Met 32,7% gedaald
D
Met 7,6% gedaald
Slide 4 - Quiz
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
De overheid mag zich niet bemoeien met wat journalisten schrijven. Dit noemen we:
A
de mediawet.
B
censuur.
C
indoctrinatie
D
persvrijheid.
Slide 7 - Quiz
Slide 8 - Slide
Zijn de uitspraken juist of onjuist? 1. Journalisten mogen met opzet liegen omdat er persvrijheid is. 2. Omdat er vrijheid van meningsuiting is, mag je in discussieprogramma’s iemand discrimineren.
A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.
Slide 9 - Quiz
Een vlogger roept zijn fans op om een minister te bekogelen met taarten.
A
Dit mag omdat er vrijheid van drukpers is.
B
Dit mag omdat er vrijheid van meningsuiting is.
C
Dit is verboden want het is oproepen tot geweld.
D
Dit is verboden want het is indoctrinatie en dat mag niet.
Slide 10 - Quiz
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Regels over reclame bestemd voor zenders en omroepen.
Er zijn voldoende media voor alle doelgroepen.
Persbureaus en redacteuren kiezen welke gebeurtenissen belangrijk zijn.
Je kiest zelf wat je wilt zien en wilt horen.
Internationaal kantoor dat informatie verzamelt en doorverkoopt.
Het voortdurend opdringen van bepaalde meningen aan mensen.
Een tijdschrift richt zich op een groep mensen met dezelfde belangstelling.