This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Samengestelde zinnen bestaan uit hoofdzinnen en/of bijzinnen.
Dus:
HZ + BZ = onderschikking
BZ + HZ = onderschikking
Bijzin kan niet op zichzelf bestaan. Heeft een hoofdzin nodig.
Er zijn dus een paar combinaties mogelijk:
1. {hoofdzin} + {hoofdzin}
Hij zwaait opa en oma uit, want die gaan een grote reis maken.
2. {hoofdzin} + (bijzin)
Hij hoopt dat hij opa en oma kan uitzwaaien.
3. (bijzin)+ {hoofdzin}
Omdat opa en oma op reis gaan, zwaait hij ze uit.
Zo herken je hoofd- en bijzinnen:
1. Verander de zin van tijd; dan vind je alle PV's in de zin.
2. Zoek van de zinnen alle PV's en O's.
3. Probeer of je tussen de PV en O het woord ' niet' kunt invoegen.
- Dat lukt niet: hoofdzin.
- Dat lukt wel: bijzin.
Zo ontleed je vervolgens de gehele samengestelde zin:
4. Vervang de bijzin(nen) door een woord en ontleed de zin op de bekende wijze.
Kenmerken hoofdzin:
- O en PV staan naast elkaar. Er kan geen woord tussen staan.
- PV staat op plek 1 of 2 in de zin.
- Elke samengestelde zin heeft een HZ.
- Een samengestelde zin kan 2 HZ hebben.
- Een hoofdzin kan zelfstandig bestaan.
Kenmerken bijzin:
- O en PV staan niet naast elkaar/ je kunt het woordje 'niet' ertussen zetten.
- PV staat ergens achteraan in de zin.
- Niet elke samengestelde zin heeft een BZ.
- BZ kan voor of achter de hoofdzin staan.
- Een bijzin kan niet zelfstandig bestaan. Zonder hoofdzin erbij is de zin niet 'af'.
- Je kunt de bijzin vaak door een woord vervangen.
We use cookies to improve your user experience and offer you personalized content. By using Lessonup you agree to our cookie policy.