This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Lezen en luisteren quiz
Slide 1 - Slide
Tekstdoelen en tekstsoorten
Slide 2 - Slide
Welke doelen kan een schrijver met een tekst hebben?
Slide 3 - Mind map
Tekstdoelen
informeren
instrueren
overtuigen
Slide 4 - Slide
Altijd en overal online. Volgens sommige opvoeders liggen er allerlei gevaren op de loer voor onze Wifi-generatie. Er zijn daarom al scholen die het vak mediawijsheid geven. Er wordt gekeken wat de voor- en nadelen zijn, welke gevaren er op de loer liggen en of verbieden zin heeft.
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Overhalen
D
Amuseren
Slide 5 - Quiz
Welke tekstsoorten ken je?
Slide 6 - Mind map
Tekstsoorten
krantenartikel
handleiding
gebruiksaanwijzing
leesboek
stripverhaal
Slide 7 - Slide
De montagehandleiding bij een Ikea kastje is een voorbeeld van een:
A
amuserende tekst
B
instructieve tekst
C
betogende tekst
D
informatieve tekst
Slide 8 - Quiz
In een informatieve tekst staan voornamelijk:
A
meningen
B
instructies
C
argumenten
D
feiten
Slide 9 - Quiz
Samengevat
Tekstsoort
Tekstdoel
Voorbeeld
informatieve tekst
informeren
krantenartikel
betogende tekst
overtuigen, mening beïnvloeden
recensie
overhalende/
activerende tekst
aansporen tot actie
folder
amuserende tekst
vermaken
boek, strip
Slide 10 - Slide
Hoofdgedachte en onderwerp
Slide 11 - Slide
Wat is het verschil tussen het onderwerp en de hoofdgedachte?
Slide 12 - Mind map
Elke tekst bevat een onderwerp en hoofdgedachte.
Onderwerp
Het onderwerp geeft in één woord of in een aantal woorden aan, waar de tekst over gaat
Het onderwerp is nooit een hele zin
Je kunt het onderwerp vaak al uit de titel halen
Vaak wordt het onderwerp letterlijk herhaald in de tekst
Slide 13 - Slide
Elke tekst bevat een onderwerp en hoofdgedachte.
Hoofdgedachte
De hoofdgedachte van een tekst geeft in één zin de belangrijkste informatie uit de tekst weer
Het is dus de kortst mogelijke samenvatting van een tekst
Je kunt de hoofdgedachte formuleren door antwoord te geven op de vraag : "Wat zegt de schrijver over het onderwerp?"
Slide 14 - Slide
Wat is het onderwerp en wat is de hoofdgedachte?
Slide 15 - Open question
Voorbeeld
Slide 16 - Slide
Antwoord voorbeeld
Onderwerp
"Vervanging Yellow Caps"
Hoofdgedachte
De circa 13.00 fameuze gele taxi's in de Amerikaanse metropool New York worden vervangen
Slide 17 - Slide
In een tekst over asieldieren beschrijft een schrijver zijn huisdieren, waarvan hij er twee uit het asiel heeft gehaald en één niet. Vervolgens stelt hij zichzelf de vraag: "Zijn asieldieren leukere dieren dan dieren die niet uit het asiel komen?"
Op welke manier(en) heeft de schrijver de tekst ingeleid?
A
Beschrijving van de aanleiding + vragen stellen
B
Situatieschets + beschrijving van de aanleiding
C
Beschrijving van de aanleiding + een probleem
D
Situatieschets + vragen stellen
Slide 18 - Quiz
Slide 19 - Slide
Vandaag gaan we het hebben over...
herhaling
kernzinnen
tekstverbanden en signaalwoorden
feiten, meningen en argumenten
klein stukje herhaling
Slide 20 - Slide
Optie
A
Les
B
Toets
Slide 21 - Quiz
Het onderwerp van een tekst is een goedlopende zin.
A
Klopt
B
Klopt niet
Slide 22 - Quiz
De hoofdgedachte van een tekst over paarden kan zijn
A
Paarden zijn prachtige dieren
B
De verschillende rassen
C
Een hoefdier
D
Mijn spreekbeurt over paarden
Slide 23 - Quiz
Kernzin
Slide 24 - Slide
Wat is een kernzin?
Slide 25 - Mind map
Kernzin
De kernzin is de belangrijkste zin in een alinea
De kernzin geeft aan waar een alinea over gaat
De kernzin vind je aan het begin of aan het eind van de alinea.
De andere zinnen zijn een uitwerking van de kernzin
Slide 26 - Slide
Bepaal de kernzin
Je kunt er dieren verzorgen. Je kunt ze voeden, borstelen en hun stal schoonmaken. Maar je kunt er ook veel leren. Meestal is er wel een medewerker die je van alles over de dieren kan vertellen. En bijna altijd staan er speeltoestellen en schommels. Kortom: er is genoeg te beleven op de kinderboerderij.
Slide 27 - Slide
Wat is de kernzin?
A
Je kunt er dieren verzorgen.
B
Kortom: er is genoeg te beleven op de kinderboerderij.
C
Je kunt ze voeden, borstelen en hun stal schoonmaken.
D
Meestal is er wel een medewerker die je van alles over de dieren kan vertellen.
Slide 28 - Quiz
Tekstverbanden en signaalwoorden
Slide 29 - Slide
Tekstverbanden
In een tekst staan vaak verschillende verbanden. Als je de verbanden ziet, begrijp je de tekst beter.
Let op signaalwoorden. Die geven het verband aan in de tekst.
Slide 30 - Slide
Een aantal voorbeelden
Tekstverband
Signaalwoorden
Reden
daarom, omdat, namelijk
Tegenstelling
maar, echter, hoewel
Conclusie
kortom, dus
Oorzaak-gevolg
doordat, daardoor, zodat
Slide 31 - Slide
Jan heeft zijn vmbo-diploma gehaald, waardoor hij kan studeren.
A
Opsomming
B
Conclusie
C
Oorzaak en gevolg
D
Tegenstelling
Slide 32 - Quiz
Kortom, we winnen deze wedstrijd wel.
A
Tegenstelling
B
Tijd
C
Conclusie
D
Voorbeeld
Slide 33 - Quiz
Tekstverbanden
In een tekst staan vaak verschillende verbanden. Als je de verbanden ziet, begrijp je de tekst beter.
Let op signaalwoorden. Die geven het verband aan in de tekst.
Slide 34 - Slide
Slide 35 - Slide
Opdracht: Schrijf op wat de signaalwoorden in de volgende tekst zijn en benoem het tekstverband.
Slide 36 - Slide
Slide 37 - Slide
Antwoorden
Maar = tegenstelling
Zo = voorbeeld
Ook = opsomming
waardoor = gevolg
Daarnaast = opsomming
Slide 38 - Slide
Feiten, meningen en argumenten
Slide 39 - Slide
Wat is het verschil tussen een feit en een mening?
Slide 40 - Mind map
Feit, mening of argument?
Feit: een feit kun je controleren.
Mening: een mening is iets wat iemand vindt.
Argument: een reden waarom je een bepaalde mening hebt. Je herkent een argument aan signaalwoorden, zoals: want, omdat, daarom, namelijk.
Slide 41 - Slide
Slide 42 - Slide
Mijn buurman moet de nieuwe minister president worden.
A
feit
B
mening
C
argument
Slide 43 - Quiz
Omdat hij goede standpunten heeft.
A
feit
B
mening
C
argument
Slide 44 - Quiz
Uit onderzoek blijkt dat roken slecht is voor je gezondheid.