3V: Ch.2 - Bron D

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Bonjour la classe!

Telefoon in de telefoontas

Kauwgom in de prullenbak

Jas uit, over je rugleuning

Tas op de grond onder de tafel

Klaar voor de les met boek + schrijfgerei 

Aujourd'hui

• TW1 overzicht/tips
• grammaire D

uitleg en opdrachten

• exercices 16 + 17

Correction

exercices 9 + 10 + 11

Pak je boek erbij en corrigeer!

LESDOEL

LESDOELEN

Aan het einde van deze les...

... kun je iemand uitnodigen voor een activiteit. (A2)

... ken je de voorzetsels à + de in combinatie met het bepaald lidwoord gebruiken en correct toepassen.

Voorkennis:
Blader even door Chapitre 2....
Waar gaat dit hoofdstuk over volgens jou?

Chapitre 2 - Grammaire D

De voorzetsels à en de komen veel voor in het Frans.

Wanneer deze voorzetsels worden gevolgd door een bepaald lidwoord (le, la, l’ of les) dan volgen er soms samentrekkingen. Hoe dat zit, ga je in deze bron leren. 

De volgende slides geven je zowel uitleg als oefening hierover.

Op donkerblauwe slides krijg je uitleg over de stof, op de oranje slides krijg je oefeningen.Er zijn een paar slides die je over moet schrijven als aantekening. Deze slides zijn gemarkeerd met witte pijl met oranje rand. Succes!

Het voorzetsel à 

Het voorzetsel à heeft meerdere betekenissen: in, op, naar, bij.

Als je bijvoorbeeld bij een locatie bent of naar een locatie toegaat, gebruik je dit voorzetsel.

—> Je vais à la boulangerie. (Ik ga naar de bakker.)

—> Je suis à l’école. (Ik ben op school.)

Na het voorzetsel à kan een bepaald lidwoord komen:

—> Je vais à la maison de Didier. (Ik ga naar het huis van Didier.)

—> Nous allons au cinéma. (Wij gaan naar de bioscoop.)

…. au cinéma? Waar komt dat “ au “  vandaan?

à + bepaald lidwoord

à = in, naar, op, bij

le/la/l'/les = de/het

à + le > au                              Je vais au restaurant.               (m - ev)

à + la                                        Je suis à la boulangerie.         (v - ev)

à + l'                                          Tu vas à l'hôtel.                           (ev - klinker/stomme h)

à + les > aux                          On va aux matchs.                    (meervoud)

Choisis le bon mot.
Je vais (naar de) école.

1. au
2. à la
3. à l'
4. aux

Choisis le bon mot.
Elle va (naar de) pâtisserie.

1. au
2. à la
3. à l'
4. aux

Choisis le bon mot.
On va (naar de) cinéma?

1. au
2. à la
3. à l'
4. aux

Choisis le bon mot.
Je suis (in de) Galéries Lafayette.

1. au
2. à la
3. à l'
4. aux

Vul het woord in dat ontbreekt:
1. Je vais ____ boulangerie (vrl)

Vul het woord in dat ontbreekt:
2. Je vais ____ hôtel

Het voorzetsel de

Het voorzetsel de betekent: van of uit

Bijvoorbeeld:

C’est la voiture de ma mère. (Het is de auto van mijn moeder.)

Je viens de la Hollande. (Ik kom uit Holland.)

Ook hier hebben we, net als bij à, soms te maken met samentrekkingen.

de + bepaald lidwoord

de = van, uit

le/la/l'/les = de/het

de + le > du                            C'est le fils du directeur.               (m - ev)

de + la                                      Je suis le prof de la classe.         (v - ev)

de + l'                                        C'est l'entrée de l'hôtel.            (ev - klinker/stomme h)

de + les > des                      Il est le père des enfants.               (meervoud)

Choisis le bon mot.
Tu es élève (van de) prof, monsieur Duval?

1. du
2. de la
3. de l'
4. des

Choisis le bon mot.
Voilà le chien (van de) voisins.

1. du
2. de la
3. de l'
4. des

Choisis le bon mot.
Où est le sac (van de) élève.

1. du
2. de la
3. de l'
4. des

Choisis le bon mot.
C'est l'idée (van de) élèves.

1. du
2. de la
3. de l'
4. des

Choisis le bon mot.
J'ai trouvé le t-shirt (van het) fille.

1. du
2. de la
3. de l'
4. des

Vul het woord in dat ontbreekt:
1. C'est une spécialité ____ chef

Vul het woord in dat ontbreekt:
2. Les enfants ____ voisins sont gentils

C'est le stylo (van de) garçon.

Stappenplan:

Au Travail...

Check nogmaals dat je de donkerblauwe slides met de pijl hebt overgeschreven in je schrift.

Je kunt nu aan de slag met Ch.2 - ex. 15 + 16 + 17

Au Travail...

Je kunt nu aan de slag met Ch.2 - ex. 15 + 16 + 17

Je vais (naar het) maison.

Je suis (in de) Antilles.

J'ai vu le directeur (van het) entreprise.

Wat betekent het woordje "à" in:
Je vais à la maison de Didier?

Lees/Luistertoets

Je krijgt de lees- luistertoets terug in het laatste kwartier van de les. 

Check hiernaast je eigen antwoorden en meld je bij mij als je vragen hebt.

LESDOEL

LESDOELEN

Aan het einde van deze les…

... kun je iemand uitnodigen voor een activiteit. (A2)

... ken je de lidwoorden à + de in combinatie met het bepaald lidwoord gebruiken en correct toepassen.

Behaald?

Heb ik de lesdoelen behaald?

Ja

Nee

deels...

les devoirs ✍️

Faire: Ch.2 - exercices 16 + 17

Apprendre: vocabulaire A + B + grammaire D