Présent VERBES ER, IR, RE !nog een beetje aanpassen!

Bonjour!
1 / 37
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2,3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Bonjour!

Slide 1 - Slide

Regelmatige ww op -er, -ir en -re
in de présent

Slide 2 - Slide

Wat is de présent?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooid tegenwoordige tijd
D
toekomende tijd

Slide 3 - Quiz

Hoe vervoeg je de regelmatige werkwoorden die eindigen op 
-er, -ir en -re in de présent


1. Haal -er, -ir of -re van het hele werkwoord af (de stam maken)

2. Plaats de goede uitgang erachter


Slide 4 - Slide

De uitgangen van regelm. ww. op -er in de présent zijn:

je    -e

tu    -es

il/elle    -e

on    -e

nous   -ons 

vous    -ez

ils/elles    -ent

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

De uitgangen van regelm. ww. op -re in de présent zijn:


je    -s

tu    -s

il/elle    -

on    -

nous    -ons

vous    -ez

ils/elles    -ent

Slide 7 - Slide

De uitgangen van regelm. ww. op -ir in de présent zijn:

je    -is

tu     -is

il/elle    -it

on     -it

nous     -issons

vous    -issez

ils/elles    -issent

Slide 8 - Slide

Présent

Slide 9 - Slide

Regelmatige werkwoorden 
op ER tijd: présent
Je
Tu
Il
Nous
Vous
Ils
E
ES
E
ONS
EZ
ENT

Slide 10 - Drag question

e
ons
e
es
ez
ent
Nous + stam-
Vous + stam-
Ils + stam-
Je + stam-
Tu + stam-
Il + stam-

Slide 11 - Drag question

le présent
       -RE
je vend
tu vend
on vend
nous vend
vous vend
elles vend
s
ons
ez
ent

Slide 12 - Drag question

Regelmatige ww op -IR  présent
Je
Tu
Il
Nous
Vous
Ils
ISSONS
ISSEZ
ISSENT
IT
IS
IS

Slide 13 - Drag question

WW -ER présent :
Welke vorm is juist?
A
je marchis
B
je regardis
C
tu marche
D
tu regardes

Slide 14 - Quiz

-e, -es, -e, -ons, -ez, -ent
dit zijn uitgangen van
A
De présent van ww op -ir
B
De présent van ww op -er
C
De présent van ww op -re
D
De présent van ww op -en

Slide 15 - Quiz

WW -ER présent :
Welke vorm is juist?
A
il travailles
B
elle habitent
C
tu aimes
D
nous regardez

Slide 16 - Quiz

-is, -is, -it , -issons, -issez, -issent
dit zijn uitgangen van
A
De présent van ww op -ir
B
De présent van ww op -er
C
De présent van ww op -re
D
De présent van ww op -en

Slide 17 - Quiz

Wat zijn de juiste uitgangen van de regelmatige WW op -IR (présent):
A
is, is, it, issons, issez, issent
B
is, is, is, ons, ez, ent
C
is, it, it, isons, isez, isent
D
is, it, it, issons, issez, ont

Slide 18 - Quiz

Wat zijn de juiste uitgangen van de regelmatige WW op -RE (présent)
A
s, s, e, ons, ez, ent
B
s, s, t, ons, ez, ent
C
s,s, - , ons, ez, ent
D
s, s, -, ons, ez, ont

Slide 19 - Quiz

Hoe vorm je een regelmatig WW op
-ER in de présent
A
- er + uitgangen
B
heel ww + uitgangen

Slide 20 - Quiz

WW -IR présent :
Welke vorm is juist?
A
il choisit
B
nous choisissent
C
vous choisit
D
ils choississez

Slide 21 - Quiz

Wat zijn de juiste uitgangen présent bij WW op -ER
A
e, e, es, ons, ez, ont
B
e, es, e, ons, ez, ent
C
e, e, e, ons, es, ent
D
e, es, es, ons, ez, ont

Slide 22 - Quiz


Vervoeg: elles (choisir)

Slide 23 - Open question

Vervoeg: Marc (finir)

Slide 24 - Open question

Vervoeg: ils (parler)

Slide 25 - Open question

Vervoeg: nous (entrer)

Slide 26 - Open question

Vervoeg: tu (aimer)

Slide 27 - Open question

Vervoeg: nous (finir)

Slide 28 - Open question

Regelmatig WW op -RE.

Nous ___ nos vêtements
A
vend
B
vends
C
vendent
D
vendons

Slide 29 - Quiz

Vervoeg: ils (répondre)

Slide 30 - Open question

Vervoeg: j' (entendre)

Slide 31 - Open question

Vervoeg: il (attendre)

Slide 32 - Open question

Quelle est la forme correcte du verbe 'vendre' au présent pour 'ils/elles'?
A
ils/elles vendons
B
ils/elles vendez
C
ils/elles vendre
D
ils/elles vendent

Slide 33 - Quiz

Choisissez la forme correcte du verbe 'vendre' au présent pour 'tu'.
A
tu vendons
B
tu vends
C
tu vendez
D
tu vendre

Slide 34 - Quiz

Quelle est la forme correcte du verbe 'vendre' au présent pour 'nous'?
A
nous vendons
B
nous vente
C
nous vendez
D
nous vendre

Slide 35 - Quiz

Conjugue le verbe 'vendre' au présent pour 'je'.
A
je vendez
B
je vend
C
je vendre
D
je vends

Slide 36 - Quiz

Hoe gaat het maken van de présent van de regelmatige ww?
😒🙁😐🙂😃

Slide 37 - Poll