FA trede 18.1: Delend lidwoord + manger

• Frans
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

Aujourd'hui c'est jeudi le 9 février

Hoe is het met je?

😒🙁😐🙂😃

Leerdoelen week 5/6

• Ik spreek de etenswaren uit in het Frans
• Ik leer het delend lidwoord en kan dit toepassen
  
• Ik beheers de etenswaren in het Frans
• Ik herhaal het vervoegen van de werkwoorden eindigend op -er 
• Ik leer het werkwoord ‘’manger’’ (eten) in het Frans (p + pc)
• Ik leer de woorden van trede 18 

le programme

- le mot du jour

- uitleg apprendre 3

- exercices

- les devoirs

Het delend lidwoord

het delend lidwoord

Bestaat niet in het Nederlands.

Als er in het Nederlands geen lidwoord voor het zelfstandig naamwoord komt, dan krijg je in het Frans het delend lidwoord

Het delend lidwoord

Je vormt het delend lidwoord door het Franse woordje "de" te combineren met het bepaald lidwoord:

de	le	du
de	la	de la
de	l'	de l'
de	les	des

Het delend lidwoord

Als je in het Nederlands geen lidwoord gebruikt (bijv. : koffie, appels, jongens, meisjes, kaas -> ... ?).

Let op: het delend lidwoord wordt de/d' :

1. na ontkenning (il n' a pas de copains, hélas)

2. na hoeveelheidswoord (elle a mangé beaucoup de tartines au petit déjeuner)

Phrases exemples

un kilo de bananes = een kilo bananen

un litre de limonade = een liter limonade

une bouteille d'eau = een fles water

beaucoup de jeunes = veel jongeren

Je ne bois plus d'alcool. = Ik drink geen alcohol meer.

un paquet de biscuits = een pak koekjes

Je ne mange jamais de viande. = Ik eet nooit vlees.

Qu'est-ce que tu manges?

• Ik beheers de etenswaren in het Frans
• Geef in het Frans antwoord met behulp van het delend lidwoord
• Begin met Je mange ...
• Luister goed naar elkaar, ik wil geen 2 x hetzelfde woord horen

Ik weet wat een regelmatig werkwoord is

• Grote groep
• Je past op ieder werkwoord dat eindigt op -er dezelfde regel toe

Regel 1:

ww zonder -er = stam

Regel 2:

• Achter de stam komt een uitgang
• De uitgang hangt af van het persoonlijk voornaamwoord

Uitwerking MANGER

je

tu 

il / elle / on

nous 

vous 

ils / elles

MANG__ (eten)

mange

manges

mange

mangeons

mangez

mangent

Uitwerking MANGER

j'ai

tu as

il / elle / on a

nous avons

vous avons

ils / elles ont

MANG__ (eten)

mangé

mangé

mangé

mangé

mangé

mangé

Werkdoelen week 5 / 6

• Les aliments T7
  
• Un tas de choses dans mon sac à dos T14
  
• J'ai faim T7
• Vocabulaire trede 18