Modale werkwoorden

Werkwoorden:

willen, kunnen, moeten, mogen
1 / 36
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 36 slides, with text slides.

Items in this lesson

Werkwoorden:

willen, kunnen, moeten, mogen

Slide 1 - Slide

Willen

Slide 2 - Slide

Wat wil je?

Slide 3 - Slide

eten

Slide 4 - Slide

willen
Wat wil ze doen?

Ze wil eten.
Ze wil spagetti eten.

Slide 5 - Slide

lezen

Slide 6 - Slide

willen
Wat wil hij doen?

Hij wil lezen.
Hij wil een boek lezen.

Slide 7 - Slide

willen

ik wil
jij wil(t)
hij / zij wil

wij willen
jullie willen
zij willen

Slide 8 - Slide

Willen
Ik wil eten.            Ik wil pizza eten.

Jij wilt ook pizza eten.

Hij wil geen pizza eten.

Slide 9 - Slide

Wij willen drinken.     Wij willen water drinken.

Jullie willen thee drinken.

Zij willen naar school gaan.
Zij willen voetballen.

Slide 10 - Slide

Kunnen

Slide 11 - Slide

Wat kan je goed?


Slide 12 - Slide

zwemmen

Ik kan goed zwemmen.

Slide 13 - Slide

koken

Ik kan goed koken.

Jij kunt ook goed koken.

Slide 14 - Slide

spreken
Hij kan goed Engels spreken.

Zij kan ook goed Engels spreken.


Slide 15 - Slide

 spreken
Ik kan Nederlands spreken.
Ik kan een beetje Nederlands spreken.

Mijn vriend kan goed Nederlands spreken.

Slide 16 - Slide

tekenen
Hij kan tekenen.

Hij kan mooi tekenen.

Hij kan goed tekenen.

Slide 17 - Slide

kunnen

ik kan
jij kan/kunt
hij / zij kan

wij kunnen 
jullie kunnen
zij kunnen 

Slide 18 - Slide

kunnen

Ik kan goed leren.

Jij kan snel fietsen.

Mijn moeder kan goed koken.



Slide 19 - Slide

Wij kunnen lezen.

Jullie kunnen schrijven.

Zij kunnen goed Engels spreken.

Slide 20 - Slide

Moeten

Slide 21 - Slide

Ik moet....

Slide 22 - Slide

poetsen
Ik moet elke dag tanden poetsen.

Wij moeten elke dag tanden poetsen.

Slide 23 - Slide

naar school gaan

Wij moeten elke dag naar school gaan.

Slide 24 - Slide

moeten

ik moet
jij moet
hij / zij moet

wij moeten
jullie moeten
zij moeten

Slide 25 - Slide

moeten

Ik moet Nederlands leren.

Jij moet ook Nederlands leren.

Hij moet ook Nederlands leren.


Slide 26 - Slide

Wij moeten veel leren.

Jullie moeten ook veel leren.

Zij moeten een boek lezen.

Slide 27 - Slide

Mogen

Slide 28 - Slide

Mag ik ....?

Slide 29 - Slide

naar de wc gaan

Mag ik naar de wc gaan?

Jij mag naar de wc gaan.

Slide 30 - Slide

roken

Mag ik hier roken?

Nee, je mag hier niet roken.

Slide 31 - Slide

vragen

Juf, mag ik iets vragen?

Slide 32 - Slide

mogen

ik mag
jij mag
hij / zij mag

wij mogen
jullie mogen
zij mogen

Slide 33 - Slide

mogen

Ik mag hier zitten.

Jij mag ook hier zitten.

Hij mag daar zitten.


Slide 34 - Slide

Wij mogen naar buiten.

Jullie mogen naar de aula.

Zij mogen hier niet roken.

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide