Rekenen met recepten

Rekenen met recepten
1 / 21
next
Slide 1: Slide
Consumptieve techniekVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Rekenen met recepten

Slide 1 - Slide

Opdracht 1: omrekenen 
Je gaat een recept omrekenen van vier naar acht personen.
 Op de volgende slide staan de ingrediënten van een recept.



Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Slide

Hoeveel pannenkoeken krijg je bij 50 eetlepels meel?
A
15
B
25
C
35
D
20

Slide 5 - Quiz

Hoeveel plakjes boter heb ik nodig bij 10 pannekoeken?
A
2
B
4
C
6
D
8

Slide 6 - Quiz

Hoeveel aardbeien heb ik nodig bij 10 pannenkoeken?
A
2
B
4
C
5
D
5,5

Slide 7 - Quiz

Hoeveel kopjes melk heb ik nodig bij 3 plakjes boter?
A
4
B
6
C
8
D
10

Slide 8 - Quiz

Hoeveel aardbeien heb ik nodig bij 50 eetlepels meel?
A
7,5
B
10
C
12,5
D
15

Slide 9 - Quiz

Opdracht 6: tijd
Je gaat op internet zoeken naar een recept op om brood te maken. 
Zoek een plaatje op internet.
Voeg dat plaatje in de volgende slide toe.

Slide 10 - Slide

Het broodrecept

Slide 11 - Open question

Hoeveel tijd is er nodig om brood te maken?
Haal de informatie uit het recept.

Slide 12 - Open question

Je wilt om 13:00 in de middag zelf gemaakt brood eten.
Hoe laat moet je dan beginnen?

Slide 13 - Open question

Opdracht 7: tijd
Je gaat op internet zoeken naar een recept op om brood te maken. 
Zoek een plaatje op internet.
Voeg dat plaatje in de volgende slide toe.

Slide 14 - Slide

Opdracht 3
Zoek 10 levensmiddelen met verschillende gewichten van 1 gram tot 1 kg. 
Maak een foto van deze middelen van licht naar zwaar en zet erbij hoe zwaar alles is.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Voorraad?
De kleinste hoeveelheid die een gast kan bestellen in een restaurant wordt ook wel een verstrekking eenheid (vse) genoemd. Bijvoorbeeld: 1 verstrekking eenheid “koffie in een kopje” is 125 ml.

Slide 17 - Slide

Vraag
In de kan van een restaurant zit nog 1 liter koffie. 
Hoeveel kopjes van 125 ml kun je hiermee vullen?

Slide 18 - Slide

Meten en wegen

Slide 19 - Slide

1 liter (l) = 10 deciliter (dl) = 100 centiliter (cl) = 1000 milliliter (ml/cc)

1 dl = 10 cl = 100 ml

1 cl = 10 ml (10 cc)

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide