Pitchplan + woordenlijst + quizje woordenlijst

1 / 17
next
Slide 1: Slide
ArabischMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 2 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Welkom!


Pitchplan + woordenlijst



1 Welkom/presentie
2 De woordenlijstquiz
3 Bezig met je verhaal/pitch/woordenlijst


 





mmarinus@
lauwerscollege.nl


4 Wat hebben we geleerd of gemist?
Afsluiten

 
Kennen, kunnen en doen:

  • Je beantwoordt de onderdelen van de rubric aan de hand van je verhaal
  • Je weet welke woorden je moet opzoeken en leren voor de woordentoets

Slide 3 - Slide

Wat is een tussenkopje?
A
De titel van de tekst
B
De kernzin van een alinea
C
Het belangrijkste woord
D
Een titel boven een tekstgedeelte

Slide 4 - Quiz

Je krijgt zo vragen over alinea's.
Wat zijn alinea's?
A
Een alinea is een deel van een tekst.
B
Een alinea is een titel van een stukje tekst.
C
Een alinea is een plaatje dat bij een deel van een tekst hoort.
D
Een alinea is een schuingedrukt stukje van de tekst.

Slide 5 - Quiz

Wat betekent functie?
Wat is de belangrijkste functie van deze tekst?
A
de conclusie
B
waar het voor dient
C
het voordeel
D
de inleiding

Slide 6 - Quiz

Als je veel fans hebt, dan heb je veel aanzien.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

Wat zijn synoniemen?
A
1 woord met meerdere betekenissen.
B
spreekwoorden.
C
zoiets als anoniem.
D
meerdere woorden die hetzelfde betekenen.

Slide 8 - Quiz

wat is een slogan?
A
een tekst in reclame
B
een nieuwe naam die je onder een slogan zet
C
een pakkende tekst in een reclame die je bijblijft
D
een ingredientenlijst

Slide 9 - Quiz

Wat is citeren?
A
Een zin of tekst letterlijk overnemen
B
Een zin of tekst overnemen met eigenwoorden
C
Een bron vermelden
D
Samenvatten

Slide 10 - Quiz

Welke signaalwoorden horen bij het voorwaardelijk verband?
A
net, dezelfde, net als, zoals
B
maar, toch, echter, daarentegen
C
mits, als, indien, tenzij
D
waarmee, om...te, daarmee

Slide 11 - Quiz

Wat zijn hoofdzaken?
A
Hetzelfde als het onderwerp van de tekst.
B
De belangrijkste zaken.
C
De minder belangrijke zaken.
D
De informatie uit de inleiding en het slot.

Slide 12 - Quiz

Ik zal wat ik net zei even toelichten.

Toelichting, wat betekent dat?
A
Ergens met een lampje op schijnen
B
Tegenspreken
C
Extra uitleg geven
D
Samenvatting geven

Slide 13 - Quiz

Welk taalmiddel is gebruikt?
'Schiet nou toch eens op! Ik sta al uren te wachten!'
A
Ironie
B
Overdrijving

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

Huiswerk
Wat?
Ga bezig met je pitch. Als je die al klaar hebt, ga dan bezig met de woordenlijst.
Hoe?
Met je laptop, boek en schrift. En een pen.
Hulp
Je mag me altijd vragen stellen.
Tijd
Tot een paar minuten voor het einde van de les.
Klaar?
Bedenk wat je gaat vertellen tijdens de pitch (en schrijf dat op).

Slide 16 - Slide

Bedankt en tot morgen!
Kennen, kunnen en doen:

  • Je beantwoordt de onderdelen van de rubric aan de hand van je verhaal

Slide 17 - Slide