Semana 48 Unidad 1 Lección 2 ¿De dónde eres?

¡BIENVENIDOS!
1 / 34
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

¡BIENVENIDOS!

Slide 1 - Slide

Objetivos Doelen
Después de esta clase... Na deze les...

1. ...sé nombrar algunos países kan ik landen benoemen
2. ...sé decir la nacionalidad de alguien kan ik vertellen waar iemand vandaan komt
3. ... sé los interrogativos weet ik de 
vraagwoorden (weer)

Slide 2 - Slide

¿De dónde eres? (LT p 22)
Ejercicio 1

1. Lees de tekst.

2. Schrijf alle landen en nationaliteiten
die worden genoemd op in je schrift.
timer
5:00

Slide 3 - Slide

Los países y las nacionalidades
In je woordenlijst vind je bij blokje 3 een aantal namen van landen in het Spaans. Deze namen moet je uiteindelijk kennen voor je toets.
Bij blokje 4 vind je de nationaliteiten in het Spaans. Hier hoort een belangrijke opmerking bij!

Slide 4 - Slide

¡Ojo! Let op!
Nationaliteiten zijn bijvoeglijke naamwoorden. 
In het Spaans verandert het bijvoeglijk naamwoord als diegene een meisje of een vrouw is.

el chico italiano - la chica italiana (zo gaan alle nationaliteiten op een -o)
el chico español - la chica española (zo gaan alle nationaliteiten op een medeklinker)  
el chico marroquí - la chica marroquí (zelfde vorm, zo gaat ook belga)

Slide 5 - Slide

¡Ojo! Let op!
Het bijvoeglijk naamwoord verandert ook van het enkelvoud naar het meervoud!

los chicos italianos - las chicas italianas (zo gaan alle nationaliteiten op 
een -o)
los chicos españoles - las chicas españolas (zo gaan alle nationaliteiten op een medeklinker)  
los chicos marroquí - las chicas marroquí (zelfde vorm, zo gaat ook belga)

Slide 6 - Slide

¿De dónde eres? (LT p 22)
El ping-pong de las nacionalidades

In twee/drietallen, speel het spel. 
Stel jezelf voor met de bijpassende 
nationaliteit.
Let op de vrouwelijke vorm!

timer
2:00

Slide 7 - Slide

¡A trabajar! Aan het werk!
Maak nu uit je LE 

p. 14-18 ejs 4,5,12

Slide 8 - Slide

Welk vraagwoord heb je nodig?

Hoe heet jij?
A
¿Cómo?
B
¿Cuál?
C
¿Cuándo?
D
¿Cuánto?

Slide 9 - Quiz

Welk vraagwoord heb je nodig?

Waar woon je?
A
¿Cuánto?
B
¿Cuándo?
C
¿Quién?
D
¿Dónde?

Slide 10 - Quiz

Welke vraagwoord heb je nodig?

Wanneer is jouw verjaardag?
A
¿Cuánto?
B
¿Cuándo?
C
¿Quién?
D
¿Dónde?

Slide 11 - Quiz

Welk vraagwoord heb je nodig?

Wie ben jij?
A
¿Cuál?
B
¿Quién?
C
¿Dónde?
D
¿Cuáles?

Slide 12 - Quiz

Deberes Huiswerk
- maken en nakijken: LE p 14-18 ejs 4,5,12

- leren: Los países - De landen (woordenlijst)
- lezen: LT p 27 blok D,E,F



Slide 13 - Slide

¡Hasta luego!

Slide 14 - Slide

¡BIENVENIDOS!

Slide 15 - Slide

Objetivos Doelen
En esta clase... In deze les...

1. ...aprendo a hacer frases en español leer ik hoe ik zinnen maak in het Spaans
2. aprendo a hacer preguntas en español leer ik hoe ik vragen maak in het Spaans

Slide 16 - Slide

Hacer frases Zinnen maken
Paso a paso Stap voor stap

Slide 17 - Slide

Hacer frases Zinnen maken
(1) El sujeto Het onderwerp (vaak weglaten!)

Slide 18 - Slide

Hacer frases Zinnen maken
(1) El sujeto Het onderwerp (vaak weglaten!)
(2) El verbo Het werkwoord (in de juiste vorm!!!)

Slide 19 - Slide

Hacer frases Zinnen maken
(1) El sujeto Het onderwerp (vaak weglaten!)
(2) El verbo Het werkwoord (in de juiste vorm!!!)
(3) Lo demás De rest 
NL. Ik heet Maaike.   SP. (Yo) me llamo Maaike.

Slide 20 - Slide

Ser, llamarse, tener Zijn, heten, hebben
Enkelvoud
het onderwerp van de zin
ser zijn
tener hebben
llamarse heten
yo (ik)
soy
tengo
me llamo
tú (jij)
eres
tienes
te llamas
él/ella (hij/zij)
es
tiene
se llama

Slide 21 - Slide

Hacer frases Zinnen maken
(1) El sujeto Het onderwerp (vaak weglaten!)
(2) El verbo Het werkwoord (in de juiste vorm!!!)
(3) Lo demás De rest 

Jij bent Nederlands.        (Tú) eres holandés.
María heeft een vriend.  María tiene un amigo.    

Slide 22 - Slide

Ser, llamarse, tener Zijn, heten, hebben
Meervoud
het onderwerp van de zin
ser zijn
tener hebben
llamarse heten
nosotros/
nosotras (wij)
somos
tenemos
nos llamamos
vosotros/
vosotras
(jullie)
sois
tenéis
os llamáis
ellos/ellas (zij)
son
tienen
se llaman

Slide 23 - Slide

Vertaal: Wij heten Sam en Max.

Slide 24 - Open question

Vertaal: Lucas en Jesse zijn jongens.

Slide 25 - Open question

Vertaal: De meisjes zijn twaalf jaar.

Slide 26 - Open question

Hacer preguntas Vragen stellen
Paso a paso Stap voor stap

Slide 27 - Slide

Hacer preguntas Vragen stellen
(1) El interrogativo Het vraagwoord: (wie,wat,waar,wanneer,hoe...)
(2) El verbo Het werkwoord (in de juiste vorm!!!)
(3) El sujeto Het onderwerp (vaak weggelaten)
(4) Lo demás De rest 

Slide 28 - Slide

Interrogativos Vraagwoorden
Hoe?
¿Cómo?
Waar?
¿Dónde?
> let op, waarvandaan? = ¿de dónde?
Wanneer?
¿Cuándo?
Wat / Welk(e)?
¿Qué? / ¿Cuál? / ¿Cuáles?

> vóór es bijna altijd cuál
> vóór son bijna altijd cuáles
behalve als je vraagt naar een betekenis: ¿Qué es una paella? Wat is een paella?
Wie?
¿Quién? / ¿Quiénes?

> bij enkelvoud quién (Quién es ella? Wie is zij?)
> bij meervoud quiénes (¿Quiénes son ellas? Wie zijn zij)
Hoeveel?
¿Cuánto? / ¿Cuánta? ¿Cuántos? ¿Cuántas?

> passen zich aan naar mannelijk/vrouwelijk en enkelvoud/meervoud:
¿Cuántos años tienes? 'Hoeveel jaren heb jij?'

Slide 29 - Slide

Vertaal: Hoe heten zij?

Slide 30 - Open question

Vertaal: Waar komen jullie vandaan?

Slide 31 - Open question

Vertaal: Hoeveel jaar oud zijn (hebben) wij?

Slide 32 - Open question

Deberes Huiswerk
- maken en nakijken: LE p 13-15 ejs 1,2,6

- leren: je aantekeningen van vandaag + woordenlijst 
blokje Las nacionalidades - de nationaliteiten
- lezen: LT p. 26 blokje A + C

Slide 33 - Slide

¡Hasta luego!

Slide 34 - Slide