les 7 Beeldspraak

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Kijk naar het schilderij en beschrijf wat JIJ ziet


Het is de bedoeling dat je niet alleen beschrijft welke kleuren of vormen je ziet, maar ook wat jij in het schilderij ziet (wat bedoelt de schilder, wat stelt het voor?)

Slide 2 - Slide

Het lezen van een gedicht is net als kijken naar een abstract schilderij. Je weet niet wat de schilder heeft bedoeld.

Je weet niet wat het voorstelt, maar je kunt wel vertellen wat je er zelf in ziet.

Slide 3 - Slide


Het doel van het lezen van een 
gedicht is niet per se om 
de dichter te snappen.

Slide 4 - Slide

Beeldspraak
Dichters gebruiken beelden om ons op een andere manier naar de werkelijkheid te laten kijken of om iets heel nieuws te maken.

Slide 5 - Slide

Maak de zinnen eens af
Zo lek als een.................................
Een waarheid als een ........................
Afgaan als een  ..................................
Stelen als de ...................................

Slide 6 - Slide

Zo lek als een                         mandje 
Eeen waarheid als een     koe
Afgaan als een                  gieter
Stelen als de                      raven
Zwijgen als het                  graf

Slide 7 - Slide

Vergelijkingen
ALS 
 ZOALS 
 NET ALS

Slide 8 - Slide


Haar ogen hadden een blik 
als die van een bang konijn.

Slide 9 - Slide

Zoek de vergelijking(en):
De twee klokkentorens van de kerk,
die van beneden werden verlicht door
rijen schijnwerpers, rezen als robuuste
wachters op boven de lange romp van het
gebouw. Aan beide zijden stak in het
donker een rij smalle, hoge steunberen
uit, als de ribben van een prachtig beest.

Slide 10 - Slide

Een metafoor is een vergelijking zonder het woordje ALS.

Slide 11 - Slide

Wat een zwijnenstal!

Slide 12 - Slide

Het schip van de woestijn.

Slide 13 - Slide

Wat is hier aan de hand?
 De golven aaien de zwemmers.

 De wind fluistert zacht jouw naam. 

De stoelde omarmde het meisje.

De peer lustte wel een appeltje.

Slide 14 - Slide

personificatie
Voorwerpen en natuurverschijnselen krijgen menselijke eigenschappen.
Bijvoorbeeld:
De stoel omarmde het meisje.
De golven aaien de zwemmers.

Slide 15 - Slide

Even samenvatten: soorten beeldspraak:
Vergelijking: je vergelijkt een beeld met de werkelijkheid "Je tuin ziet eruit als een wildernis."
Metafoor: je noemt alleen het beeld; de werkelijkheid wordt weggelaten "Wat is dit een wildernis"  (de tuin wordt dus niet meer genoemd!)
Personificatie: levenloos ding (of een dier) wordt als een levend persoon beschouwd, krijgt menselijke eigenschappen.

Slide 16 - Slide

Metaforen en vergelijkingen

Met metaforen en vergelijkingen kun je iets uitleggen wat de ander nog niet kent.

Slide 17 - Slide

Zelf aan de slag!

Slide 18 - Slide

Vergelijking
Schrijf een zelf een vergelijk met:
1. een tijger
2. een puppie

Slide 19 - Slide

Metafoor
Gebruik de volgende woorden als metafoor in één zin:
zwijnenstal  (=puinhoop, bende)
reus (= iemand die heel groot is)
kleerkast (= iemand die breed en sterk is)

Slide 20 - Slide

Personificatie
Dicht drie regels of meer met daarin de volgende woorden in een personificatie:
ruisen
fluisteren
zingen

Slide 21 - Slide

We zijn nu halverwege de periode!
Hoe staat het eigenlijk met onze doelen?

Slide 22 - Slide

Doelen schema:
Schrijf je doelen nog eens op:
1. klassendoel
2. inhoudelijke doel
3.vormgevingsdoel

Per doel geef je antwoord op de volgende vragen:
Heb ik mijn doel tot nu toe behaald?

Zo nee, waarom niet? Wat kan ik daar nu nog aan doen?
Zo ja, hoe heb ik dat gedaan? Hoe ga ik zorgen dat ik het doel blijf halen?


Slide 23 - Slide

Wie is er verantwoordelijk voor het behalen van de doelen?

Wie kan daarbij helpen?

Slide 24 - Slide

Huiswerk:

1. alle opdrachten tot nu toe staan in je schrift (net-versie)
2. leer de aantekeningen over soorten gedichten en over soorten beeldspraak.

Slide 25 - Slide