Unit 4.4 (14-03)

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k, t
• Leerjaar 1

Hello V1KT1! :) 

Phone in the phonebag? Coat in the hallway? Books, notebook, Chromebook & a pen on your table? Awesome!

Today:

1. Recap

2. Homework check

3. Grammar:

present simple

4. Get to work!

5. Checking goals

6. Homework

Goals (aan het einde van de les...) :

- Weet je hoe je bijwoorden in het Engels gebruikt (herhaling).

- Weet je wat some & any betekenen en hoe je deze woorden kunt gebruiken.

- Heb je goed meegedaan. 

1. Recap

Tijdens de recap ben je stil. Bij vragen of opmerkingen steek je je vinger op.

Wat waren adverbs of frequency ook al weer? Noem voorbeelden of geef een uitleg.

Bijwoorden komen meestal voor / na het hoofdwerkwoord.

1. voor
2. na

Na welk werkwoord komt de adverb erna?

Some en any betekenen...

1. niks / geen
2. enkele / enige / een paar
3. alles / allemaal

Bevestigende zinnen

Ontkennende zinnen

Vragende zinnen

Any

Some

1. Recap: some / any

Write down in your notebook!

Tijdens de uitleg ben je stil.

Bevestigend: some

We have some pizza in the fridge.

I have some friends in Florida.

Vragend: any

Do we have any biscuits left?

Have you got any plans today?

Ontkennend: not any

I don't have any time today.

She doesn't want any pasta.

2. Homework check

Wat was het huiswerk?

Maken: Unit 4, lesson 4 opdracht 32, 33, 35, 36

Ik kom controleren.

Terwijl ik rondloop mag je zachtjes / rustig kletsen op je eigen plek.

2. Homework check

Wat was het huiswerk?

Maken: Unit 4, lesson 4 opdracht 32, 33, 35, 36

We kijken samen opdracht 32 en 33A na.

Tijdens het nakijken ben je stil. Bij vragen en / of opmerkingen steek je je vinger op.

Wat weet je nog over
de present simple?

3. Grammar: present simple (tegenwoordige tijd)

Tijdens de uitleg ben je stil.

Dutch:

Ik loop

Jij loopt

Hij loopt

Zij loopt

Het loopt

Wij lopen

Jullie lopen

Zij lopen

English:

I walk

You walk

He walks

She walks

It walks

We walk

You walk

They walk

SHIT                   RULE

SHIT-RULE

Uitzonderingen

He ... (to call) her every day.

1. call
2. calls

We always ... (to sing) a song at home.

1. sing
2. sings

I never ... (to wear) a dress to school.

1. wear
2. wears

It never ... (to snow) in July.

1. snow
2. snows

He always ... (to fly) to Paris in August.

1. fly
2. flys
3. flies

3. Grammar: present simple

We kijken samen de werkbladen na!

4. Get to work!

Do:

Present simple

• Werkbladen

Klaar?

Leren van de words, phrases en grammar.

How?

- In tweetallen.

- Zachtjes overleggen.

- Muziek via je Chromebook.

- Steek je hand op bij vragen.

- Tijd tot afsluiting les. 

5. Checking goals

1. Wanneer gebruik je de present simple?
2. Wat is de shit-rule?

     5. Homework

Voor dinsdag 15 maart (1e uur):

Leren: Vocab, grammar, phrases unit 4

Neem ook je schrift mee!