L3T6

L3T6
1 / 51
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

This lesson contains 51 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

L3T6

Slide 1 - Slide

Zintuigenstelsel
Zintuig: orgaan dat reageert op prikkels uit je omgeving
Zintuigenstelsel: alle zintuigen


Slide 2 - Slide

Zintuigenstelsel

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Zintuigenstelsel
Het ontstaan van impulsen:
- impulsen worden gemaakt in de zintuigcellen
- er ontstaan alleen impulsen als de prikkel groot genoeg is
- drempelwaarde: de zwakste prikkel die een impuls veroorzaakt

Slide 5 - Slide

Zintuigenstelsel
Elk type zintuigcel is speciaal gevoelig voor een bepaald type prikkel. Dit is een adequate prikkel.

Bijv. zintuigcellen in je oor zijn speciaal gevoelig voor geluid. Geluid is hierbij dus de adequate prikkel.


Slide 6 - Slide

Zintuigenstelsel
De drempelwaarde voor een prikkel is niet altijd even hoog. Wanneer zintuigcellen voor langere tijd dezelfde prikkels ontvangen, ontstaan in de zintuigcellen minder impulsen.
Dit komt door:
- gewenning
- motivatie

Slide 7 - Slide

Zintuigenstelsel
Ook de grote hersenen kunnen een waarneming beïnvloeden. Je hersenen verwerken niet alle waarnemingen even snel.

Een woord opnoemen gaat sneller dan het opnoemen van de kleur waarin het woord is afgedrukt.

Slide 8 - Slide

6.2 Voelen, ruiken en proeven
Voelen:
- je voelt met de zintuigen in je huid
- in je huid zitten verschillende soorten zintuigcellen


Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Voelen, ruiken en proeven
In de huid zitten verschillende soorten zintuigcellen:
- tastzintuigen: voelen lichte aanraking met de huid
- drukzintuigen: reageren op hardere druk op de huid (liggen wat dieper in de huid)
- warmtezintuigen: reageren op iets wat warmer is dan de huid
- koudezintuigen: reageren op iets wat kouder is dan de huid
- pijnpunten: vrije uiteinden van gevoelszenuwen: reageren op pijn

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Voelen, ruiken en proeven
Ruiken:
- doe je met je neus
- in de neus bevindt zich het reukzintuig
- boven in de neusholte in het neusslijmvlies liggen de reukzintuigcellen met reukharen
- de reukzintuigcellen worden geprikkeld door geuren
- hierdoor ontstaan impulsen die via de gevoelszenuwcellen naar de hersenen gaan


Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Voelen, ruiken en proeven
Proeven:
- je proeft met je tong
- in het oppervlak van de tong bevinden zich de smaakzintuigen
- over de tong lopen kleine groefjes met aan de zijkant de smaakknopjes
- in de smaakknopjes liggen de smaakzintuigcellen



Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Voelen, ruiken en proeven
De smaakzintuigcellen kunnen 5 verschillende smaken onderscheiden:
- zoet
- zuur
- zout
- bitter
- umami (hartig)

Bij alle andere smaken die je proeft, speelt het reukzintuig een belangrijke rol.

Slide 17 - Slide

6.3 De ogen
De gezichtszintuigen liggen in de ogen.

De ogen liggen goed beschermd in je oogkassen.
Er zijn nog meer onderdelen die je ogen beschermen.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

6.3 De ogen
Bescherming van het oog:
  • wenkbrauwen: zorgen ervoor dat het zweet niet in je ogen loopt.
  • oogleden: beschermen de ogen tegen vliegjes en stof.
  • wimpers: beschermen de ogen tegen vuil en tegen te fel licht.

Slide 20 - Slide

6.3 De ogen
Bescherming van het oog:
  • de traanklieren maken traanvocht: tegen uitdroging en zorgt voor wegspoelen van stofjes uit het oog
  • het traanvocht wordt afgevoerd naar de neusholte via traanbuizen

Slide 21 - Slide

6.3 De ogen
Buitenkant van het oog:
  • harde oogvlies: witte gedeelte van de oogbol: beschermt het binnenste van het oog.
  • iris/regenboogvlies: gekleurde gedeelte van de oogbol, kan verschillende kleuren hebben
  • pupil: opening in de iris: hierdoor dringt het licht het oog binnen
  • hoornvlies: ligt over de iris en de pupil heen

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

6.3 De ogen
Inwendige bouw van het oog

De oogbol is opgebouwd in 3 lagen:
1. harde oogvlies (buitenste laag)
2. vaatvlies
3. netvlies (binnenste laag)

Slide 24 - Slide

6.3 De ogen
Inwendige bouw van de ogen

lens:
- ligt achter iris en pupil
- rondom liggen kringspieren
- zorgt samen met het hoornvlies dat je scherp ziet

Slide 25 - Slide

6.3 De ogen
De bouw van het oog:
- netvlies: binnenste laag van het oog: hierin liggen de gezichtszintuigcellen waar de impulsen ontstaan
- oogzenuw: impulsen gaan via hier naar de hersenen
- gele vlek: in het centrum van het netvlies: hiermee zie je het scherpst
- blinde vlek: hier zie je niks, hier verlaat de oogzenuw het oog


Slide 26 - Slide

6.3 De ogen
Bouw van het oog:
- oogspieren: zitten in de oogkassen vast aan het harde oogvlies; hiermee kan je je ogen draaien naar de richting waarnaar je kijkt.
- glasachtig lichaam: doorzichtige gelei-achtige massa in het oog.

Slide 27 - Slide

6.4 De iris en de ooglens
Je ogen passen zich voortdurend aan: de ene keer kijk je naar iets dichtbij en een andere keer kijk je naar iets ver weg.
Ook heb je je hersenen nodig om iets goed te kunnen zien: hier wordt de informatie verwerkt.

Slide 28 - Slide

6.4 De iris en de ooglens
Iris en pupil:
- de pupil kan groter en kleiner worden gemaakt door spiertjes in de iris
- hoeveel licht er op het netvlies komt, wordt geregeld door de pupil




Slide 29 - Slide

6.4 De iris en de ooglens
Spieren rond de pupil:
- rondom de pupil lopen kringspieren: als die zich samentrekken wordt de pupil kleiner
- van de pupil naar de buitenkant van de iris lopen straalsgewijze spieren: als die zich samentrekken wordt de pupil groter

Slide 30 - Slide

Pupilreflex: het samentrekken van de spieren in de iris, beschermt de zintuigcellen in het netvlies tegen te fel licht.

Slide 31 - Slide

6.4 De iris en de ooglens
Lichtstralen die in je oog aankomen worden gebroken: ze worden in een andere richting omgebogen.
Lichtbreking in je oog gebeurt vooral door je hoornvlies en de ooglens.
De ooglens in je oog is een bolle lens: lichtstralen worden naar elkaar toe gebogen.


Slide 32 - Slide

6.4 De iris en de ooglens
De lens van je oog is elastisch en kan van vorm veranderen.
De lens kan platter en boller worden.
Rondom de lens bevinden zich kringspieren.
De lens hangt m.b.v. lensbandjes in deze kringspieren.

Slide 33 - Slide

Leg het eens voor jezelf uit...

Slide 34 - Slide

6.4 De iris en de ooglens
Accommoderen = het aanpassen van de sterkte van de ooglens.
De lens past zich voortdurend aan zodat je het ene moment dichtbij kan zien en het andere moment veraf.
Door te accommoderen wordt bij elke afstand een scherp beeld gevormd.

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

6.5 Het netvlies
In het netvlies liggen zintuigcellen die door licht worden geprikkeld.
Hierdoor geven de zintuigcellen impulsen af die door de oogzenuwen naar de hersenen gaan.

Het netvlies bestaat uit 2 lagen: een laag zintuigcellen en een laag zenuwcellen.


Slide 37 - Slide

6.5 Het netvlies
In de laag zintuigcellen liggen 2 soorten zintuigcellen:
- de kegeltjes
- de staafjes

Slide 38 - Slide

Staafjes:
- werken bij weinig licht
- je ziet contrasten in grijs en zwart-wit
- geen details
- in het gehele netvlies, behalve in de gele vlek.
- Lage drempelwaarde
Kegeltjes:
- werken als er veel licht is
- met de kegeltjes zie je kleuren
- een kegeltje reageert op rood, groen en blauw licht
- je ziet details
- liggen in en rond de gele vlek
- Hoge drempelwaarde

Slide 39 - Slide

6.6 De oren
In je oren liggen je gehoorzintuigen.
Hiermee neem je geluid waar.
In de oren liggen ook je evenwichtsorganen.




Slide 40 - Slide

6.6 De oren
Geluiden zijn trillingen van de lucht.

Als de lucht snel trilt, is het geluid hoog.
Als de lucht langzaam trilt, is het geluid laag.

Als trillingen een grote uitslag hebben, is het geluid hard.
Als trillingen een kleine uitslag hebben, is het geluid zacht.

Slide 41 - Slide

6.6 De oren
Vanaf een bepaalde hoogte hoor je het geluid niet meer: het geluid is dan te hoog.
Als je ouder wordt, kan je steeds minder goed hoge tonen horen.

De sterkte van het geluid wordt aangegeven in decibel.
De frequentie van het geluid wordt aangegeven in Hertz.


Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

6.6 De oren
Oorschelp: vangt geluiden op, de geluiden gaan via de gehoorgang naar het trommelvlies, het trommelvlies gaat vervolgens trillen

In de gehoorgang liggen oorsmeerkliertjes die oorsmeer maken; dit houdt het trommelvlies soepel.



Slide 44 - Slide

6.6 De oren
Achter het trommelvlies bevindt zich de trommelholte.
in de trommelholte zitten de gehoorbeentjes: hamer, aambeeld en stijgbeugel.

Het trommelvlies brengt de gehoorbeentjes in trilling.
Eerst de hamer, dan het aambeeld en als laatste de stijgbeugel.

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide

6.6 De oren
De stijgbeugel ligt tegen het venster. Dit is een vlies in het slakkenhuis.

De gehoorbeentjes geven dus de trillingen van het trommelvlies door aan het slakkenhuis.

Slide 47 - Slide

6.6 De oren
Het slakkenhuis bestaat uit 3 kanalen die als een spiraal zijn opgerold. In deze kanalen zit een vloeistof.
Als het venster gaat trillen, dan gaat de vloeistof in de kanalen trillen.

In het middelste kanaal liggen zintuigcellen met haartjes. Als deze haartjes gaan trillen, ontstaan er impulsen.
De gehoorzenuw geeft deze impulsen door aan de hersenen.

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Slide

6.6 De oren
Buis van Eustachius
- verbindt de trommelholte met de keelholte.
- bij slikken en gapen gaat deze buis open: hierdoor kan er lucht van de trommelholte naar de keelholte gaan en omgekeerd.

Slide 50 - Slide

6.6 De oren
Evenwichtsorgaan bestaat ook uit drie kanalen de kanalen staan loodrecht op elkaar en bevat vloeistof.

Als je je hoofd beweegt, gaat deze vloeistof bewegen. Het evenwichtsorgaan bevat haartjes die dan ook gaan bewegen. Daardoor ontstaan impulsen. Deze worden naar de hersenen gestuurd.

Slide 51 - Slide