M2 → Grammar Challenge

M2 → Grammar Challenge
1 / 30
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2,3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

M2 → Grammar Challenge

Slide 1 - Slide

Voorbeeld
Keith used to watch television in his room at bedtime.
Wie    -         doet        -          wat        -     waar       -      wanneer.

Slide 2 - Slide


wordorder
Wat is de juiste volgorde
A
You there went last Monday.
B
You there last Monday went.
C
You went last Monday there.
D
You went there last Monday.

Slide 3 - Quiz

Wat komt als eerste voor in een Engelse zin ?
A
werkwoorden
B
tijd
C
onderwerp
D
plaats

Slide 4 - Quiz

Wie
doet
wat
waar
wanneer
Henry
runs
a few 
laps
around
school
everyday

Slide 5 - Drag question

Wie
doet
wat
waar
wanneer
Peter
his knee
in the
parc
at two PM
scratched

Slide 6 - Drag question

Wie
doet
wat
waar
wanneer
lands
his plane
the 
pilot
in 
London
at the 
moment

Slide 7 - Drag question

Slide 8 - Slide

we / a mountain / climb
Maak een zin in de verleden tijd. Je moet het werkwoord veranderen.
(Let op → hoofdletter en punt)

Slide 9 - Open question

I / hungry / be
Maak een zin in de verleden tijd. Je moet het werkwoord veranderen.
(Let op → hoofdletter en punt)

Slide 10 - Open question

you / a question / ask
Maak een zin in de verleden tijd. Je moet het werkwoord veranderen.
(Let op → hoofdletter en punt)

Slide 11 - Open question

the dog / bark
Maak een zin in de verleden tijd. Je moet het werkwoord veranderen.
(Let op → hoofdletter en punt)

Slide 12 - Open question

vragen & ontkenningen

Slide 13 - Slide

Maak een ontkenning
(let op hoofdletter en punt en niet afkorten)
He looked after his younger sister (not)

Slide 14 - Open question

Maak een ontkenning
(let op hoofdletter en punt en niet afkorten)
we listened to our favourite CD (not)

Slide 15 - Open question

Maak een ontkenning
(let op hoofdletter en punt en niet afkorten)
Peter studied for his exam (not)

Slide 16 - Open question

Maak een ontkenning
(let op hoofdletter en punt en niet afkorten)
They were in London last month (not)

Slide 17 - Open question

Maak een vraag :
It will rain tomorrow
(Let op hoofdletter en vraagteken)

Slide 18 - Open question

Maak een vraag :
They were often at home.
(Let op hoofdletter en vraagteken)

Slide 19 - Open question

maak een vraag :
He was new at school
(Let op hoofdletter en vraagteken)

Slide 20 - Open question

Megan has a new suitcase
........ Megan ...... a new suitcase?
A
do - have
B
does - have
C
did - had
D
does - has

Slide 21 - Quiz

She left her old suitcase in Spain
....... she ......her old suitcase in Spain?
A
does - leave
B
do - left
C
did - leave
D
did - left

Slide 22 - Quiz

She bought her new suitcase at home
.....she......her new suitcase at home?
A
did - bought
B
do - buy
C
did - buy
D
does - buy

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Slide


The teacher ------ (to shave) when he was abducted.
(let op Hoofdletter en punt)

Slide 25 - Open question


The teacher --- (to smile) when he won the contest.
(let op Hoofdletter en punt)

Slide 26 - Open question


They .......... (sleep) when the plane ...... (land)
A
were sleeping - was landing
B
were sleeping - landed
C
slept - was landing
D
slept - landed

Slide 27 - Quiz



I .......... (study) when the doorbell ........to ring
A
was studying - rang
B
was studying - was ringing
C
studied - rang
D
studied - was ringing

Slide 28 - Quiz



My sister .......... (do) the dishes while I ....... (watch) TV.
A
did - was watching
B
was doing -was watching
C
did - watched
D
was doing -watched

Slide 29 - Quiz


The teacher ---- (to sleep) when  the principal was ---- (to kill)
(let op Hoofdletter en punt)

Slide 30 - Open question