2kgt 4.7 deel 2

4.7 Grammatica - vragen voornaamwoord en alle woordsoorten tot nu toe
1 / 44
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

4.7 Grammatica - vragen voornaamwoord en alle woordsoorten tot nu toe

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
  • je leert de woordsoorten aanwijzend voornaamwoord en vragend voornaamwoord;
  • je herhaalt alle woordsoorten die je tot nu toe hebt geleerd.

Slide 2 - Slide

Vragend voornaamwoord (vrv)
Met een vragend voornaamwoord (vrv) vraag je naar een persoon of een ding.

Wie is dat? 
Wat is er gebeurd?
Welke landen horen bij Europa?

Slide 3 - Slide

vier vragende voornaamwoorden
wie
wat
welk(e)
wat voor (een)

Slide 4 - Slide

Wie en wat kunnen zonder andere woorden een zinsdeel zijn.

Wie wil er nog een ijsje?
Wat moeten we leren voor Engels?
Welk(e) en wat voor (een) horen meestal bij een zelfstandig naamwoord.

Ik ben benieuwd welke artiest jij goed vindt.
Wat voor (een) pizza wil jij?

Slide 5 - Slide


Met welke andere woordsoort kun je het vragend voornaamwoord gebruiken?

Slide 6 - Open question

Vul een zelfstandig naamwoord in op de lege plek.


Wat voor een ... heb jij?

Slide 7 - Open question

Vul een zelfstandig naamwoord in op de lege plek.


Van welke ... houd jij?

Slide 8 - Open question

Welke twee vragende voornaamwoorden gebruik je zonder zelfstandig naamwoord?
A
'wat' en 'welk(e)'
B
'wie' en 'wat voor (een)'
C
'welk(e)' en 'wat voor (een)'
D
'wat' en 'wie'

Slide 9 - Quiz

1.   ...    kleuren staan jou goed?
2. Met   ...   ga jij op vakantie?
3.  ...   telefoon heb jij: een iPhone of een Android?
4. Weet jij  ...   we vrijdag moeten presenteren?
Wat voor een
wat
Welke
wie

Slide 10 - Drag question

Wat is het vragend voornaamwoord in deze zin?
Mag ik vragen wie mij vandaag tien keer gebeld heeft?
A
Mag
B
vragen
C
wie
D
heeft

Slide 11 - Quiz

Wat is het vragend voornaamwoord in deze zin?
En welke reden daarvoor was?
A
En
B
welke
C
daarvoor
D
was

Slide 12 - Quiz

Wat is het vragend voornaamwoord in deze zin?
Oh, ik weet wel wie dat geweest is.
A
Oh
B
weet
C
wie
D
dat

Slide 13 - Quiz

Noteer het vragend voornaamwoord uit deze zin.


Over wat voor product ging het telefoontje?

Slide 14 - Open question

Noteer het vragend voornaamwoord uit deze zin.


Welk nummer was het? Allemaal reclame! Meteen blokkeren dus.

Slide 15 - Open question

Noteer het vragend voornaamwoord uit deze zin.


En wat werd je aangeboden?

Slide 16 - Open question

Oefening vragend voornaamwoord
Op de volgende pagina vind je een link naar een oefening met vragende voornaamwoorden. Klik op de link en maak de opdracht.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Link

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Van
wie
is 
die
mooie
sjaal? 

Slide 19 - Drag question

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Wat
heb
je
met
deze
boeken 
gedaan?

Slide 20 - Drag question

Slotopdracht
Op de volgende pagina's krijg je een aantal oefeningen waarin alle tot nu toe geleerde woordsoorten toegepast moeten worden. Gebruik steeds de afkortingen.

Slide 21 - Slide

      alle woordsoorten

lw = lidwoord
zn = zelfstandig naamwoord
bn = bijvoeglijk naamwoord
vz = voorzetsel
hww = hupwerkwoord
zww = zelfstandig werkwoord




psv = persoonlijk voornaamwoord
bzv = bezittelijk voornaamwoord
av = aanwijzend voornaamwoord
vrv = vragend voornaamwoord
htw = hoofdtelwoord
rtw = rangtelwoord

Slide 22 - Slide

Benoem het onderstreepte woord.


Wie wil graag minder kleding kopen de komende tijd?
A
vrv
B
av
C
psv
D
bzv

Slide 23 - Quiz

Benoem het onderstreepte woord.


Wie wil graag minder kleding kopen de komende tijd?
A
lw
B
zn
C
hww
D
zww

Slide 24 - Quiz

Benoem het onderstreepte woord.


Wie wil graag minder kleding kopen de komende tijd?
A
lw
B
bn
C
vz
D
zn

Slide 25 - Quiz

Benoem het onderstreepte woord.


Wie wil graag minder kleding kopen de komende tijd?
A
lw
B
zn
C
hww
D
zww

Slide 26 - Quiz

Benoem het onderstreepte woord.


Wie wil graag minder kleding kopen de komende tijd?
A
lw
B
zn
C
hww
D
zww

Slide 27 - Quiz

Benoem het onderstreepte woord.


Wie wil graag minder kleding kopen de komende tijd?
A
lw
B
zn
C
bn
D
vz

Slide 28 - Quiz

Benoem het onderstreepte woord.


Wie wil graag minder kleding kopen de komende tijd?
A
lw
B
zn
C
hww
D
zww

Slide 29 - Quiz

Noteer twee aanwijzende voornaamwoorden uit deze zin.


Die moet naar LENA, deze bieb waar je kleding kunt lenen.

Slide 30 - Open question

Noteer het vragend voornaamwoord uit deze zin.


Wat kun je daar lenen voor een vast bedrag per maand?

Slide 31 - Open question

Welke woordsoort hoort bij het onderstreepte woord?


Wat kun je daar lenen voor een vast bedrag per maand?

Slide 32 - Open question

Welke woordsoort hoort bij de onderstreepte woorden?


Wat kun je daar lenen voor een vast bedrag per maand?

Slide 33 - Open question

Welke woordsoort hoort bij de onderstreepte woorden?


Wat kun je daar lenen voor een vast bedrag per maand?

Slide 34 - Open question

Nou, bijvoorbeeld                                                                                 en

av
zn
bn
deze
vintagebroek,
die
ruitjesblouse
dit
vette
jack.

Slide 35 - Drag question

                                                                                                    en                                                                                                                                                                                ook.
av
zn
lw
hww
zww
LENA
wil
de
massaconsumptie
tegengaan
dat
moet

Slide 36 - Drag question

Benoem het onderstreepte woord.


Welke items zou jij wel een keertje willen lenen?
A
av
B
vrv

Slide 37 - Quiz

Benoem de onderstreepte woorden.


Welke items zou jij wel een keertje willen lenen?
A
lw
B
bn
C
zn
D
zww

Slide 38 - Quiz

Benoem de onderstreepte woorden.


Welke items zou jij wel een keertje willen lenen?
A
zww, zww en hww
B
hww, hww en hww
C
hww, zww en zww
D
hww, hww en zww

Slide 39 - Quiz

Benoem het onderstreepte woord.


Welke items zou jij wel een keertje willen lenen?
A
rtw
B
bn
C
zn
D
lw

Slide 40 - Quiz

Benoem het onderstreepte (rode) woord.


Welke items zou jij wel een keertje willen lenen?
A
psv
B
bzv
C
av
D
vrv

Slide 41 - Quiz

Maak nu zelf een zin met een vragend voornaamwoord.

Slide 42 - Open question

Je hebt nu twee LessonUps van 4.7 Grammatica gemaakt. Heb je nog vragen?

Slide 43 - Open question

Slide 44 - Slide