Lesopzet 3 Bijvoeglijk naamwoorden

Grammatica
Bijvoeglijk naamwoord
1 / 25
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Herhaling vorige les
  • Woordweb
  • Herhaling bijvoeglijk naamwoorden
  •  Opdrachten digitale media
  • Opdracht bijvoeglijk naamwoorden
  • Quiz
  • Afsluiting

Slide 2 - Slide

Lesdoel
Aan het eind van de les 
  • Kan je lidwoorden, zelfstandig naamwoorden en bijvoeglijk naamwoorden benoemen
  • Kan je uitleggen hoe je een zelfstandig naamwoord en  bijvoeglijk naamwoord kunt vinden

Slide 3 - Slide

Waar ging de vorige les over?

Slide 4 - Open question

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 5 - Mind map

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Het geeft extra informatie over dat zelfstandig naamwoord.


Slide 8 - Slide

Bedenk zelf een lw, zelfst. nw. en bijvoeglijk nw.: bv. het dikke boek.

Slide 9 - Open question

Hoe kun je een bijvoeglijk naamwoord vinden?
A
door eerst het zelfstandig naamwoord te zoeken
B
Het bijvoeglijk naamwoord is een dier, ding of persoon
C
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord
D
Het bijvoeglijk naamwoord staat voor of achter een zelfstandig naamwoord

Slide 10 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de zin?
Mijn oom vertelt altijd gekke verhalen
Altijd
oom
verhalen
gekke

Slide 11 - Poll

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de zin?
Oma heeft een blauwe sjaal gebreid voor haar lieve kleindochter

Slide 12 - Open question

De grote vaas is omgevallen
Hij draagt gele laarzen
Jasmijn heeft een lange werkdag gehad
Mijn zusje heeft een nieuwe rode fiets gekregen
De dief heeft een dure ketting gestolen
lange
dure
grote
gele
rode
nieuwe

Slide 13 - Drag question

Opdracht
Je gaat klikt op de link hieronder gaat zelfstandig de opdrachten maken.

https://www.taal-oefenen.nl/taal-groep-6/woordsoorten/bijvoeglijke-naamwoorden

Slide 14 - Slide

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de zin?
Mijn oom ging naar een goede dokter.
A
oom
B
naar
C
goede
D
mijn

Slide 15 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord en bijvoeglijk naamwoord in de zin?
De gevlekte koe staat in het grote weiland
A
de
B
gevlekte koe
C
staat in
D
grote weiland

Slide 16 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de zin?
De vervelende behandeling vond plaats in het kleine ziekenhuis.
A
vervelende
B
behandeling
C
kleine
D
ziekenhuis

Slide 17 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord en bijvoeglijk naamwoord in de zin?
Ik vind rode appels lekkerder dan groene appels
A
rode appels
B
lekkerder
C
ik vind
D
groene appels

Slide 18 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de zin?
De moeder verzorgt de jonge eendjes
A
eendjes
B
moeder
C
de
D
jonge

Slide 19 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord en bijvoeglijk naamwoord in de zin?
De lieve vrouw krijgt een dure ring
A
de lieve
B
krijgt
C
dure ring
D
lieve vrouw

Slide 20 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
De kleine kinderen spelen met een oude voetbal
A
oude voetbal
B
oude
C
kinderen
D
kleine

Slide 21 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Madelon maakt een mooie tekening
A
mooie
B
Madelon
C
tekening
D
een

Slide 22 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de zin?
De blije kinderen stampen in de plas
A
stampen
B
in de plas
C
blije
D
kinderen

Slide 23 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord en bijvoeglijk naamwoord in de zin?
De lange jongen kan bijna bij de hoge lamp
A
bijna
B
lange jongen
C
kan bijna
D
hoge lamp

Slide 24 - Quiz

Afsluiting

Slide 25 - Slide