Lesson 1.2 woordjes + grammar (wh-questions)

BOEKEN?!
Missen jullie nog boeken? Steek je hand op!

- Duits havo deel b (online = geregeld)
1 / 12
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

BOEKEN?!
Missen jullie nog boeken? Steek je hand op!

- Duits havo deel b (online = geregeld)

Slide 1 - Slide

TIPS! 
1. Woorden & zinnen leren aan het begin van het hoofdstuk
(Dan sta je niet meer voor verrassingen)
2. Lijst met veel voorkomende woorden checken
(Ik maak kopietjes)

Slide 2 - Slide

Today's planning
  1. Checking the answers (7, 8 & 9)
  2. Explanation grammar:
    Wh- questions

  3. Work on ex:
     11A, 12, 13  (Get started)
    14, 15 (Vocabulary)
    Pssst... need help? Go to page 84 > lesson 2 for translations
    16 (wh-questions)
    Pssst... need help? Go to page 82 > 1.3 'vraagwoorden' for explanation
timer
15:00

Slide 3 - Slide

Wh-questions
Als je iets wilt vragen, kun je een zin beginnen met een vraagwoord.

Where do you come from?
where = waar
When does your lesson start?
when = wanneer
Why are you laughing?
why = waarom
How are you today?
how = hoe

Slide 4 - Slide

Wh-questions
Als je iets wilt vragen, kun je een zin beginnen met een vraagwoord.

Who did this?
who = wie
Whose bag is this?
whose = van wie
What is your name?
what = wat
What colour do you like best?
what = welke
Which do you prefer: blue or red?
which = welke

Slide 5 - Slide

Wh-questions
‘Wat’ en ‘welke’ kun je vertalen op twee manieren:

  • als je moet kiezen uit meerdere dingen, en je weet niet precies wat >>> what
    Bijv:
     What would you like for dinner?
    Bijv: What is the capital of England?

  • als je moet kiezen uit een klein aantal dingen en je weet precies uit welke: >>> which
    Bijv:
     Which animal do you prefer: cat, dog or mouse?
    Bijv: Which is the capital of England: London or Liverpool?

Slide 6 - Slide

Present simple
Wat is het?
Tegenwoordige tijd
Waarvoor gebruik je het?
Je gebruikt de present simple als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.  In de zin staan dan vaak worden zoals: always, never, often, usually, regularly, sometimes
Wat doe je bij he, she, it 
Je plakt een -s achter het werkwoord

Bijv: Caitlin thinks she's the boss

Slide 7 - Slide

Present simple: bevestigend
I
write a message

He/ She/ It
writes a message

You
write a message

We/ They
write a message

Slide 8 - Slide

Present simple: ontkennend
I
don't want any pasta

He/ She/ It
doesn't want any pasta

You
don't want any pasta

We/ They
don't want any pasta

Slide 9 - Slide

Present simple: vragend
I
Do I like cricket?

He/ She/ It
Does he/she/it like cricket?

You
Do you like cricket? 

We/ They
Do we/they like cricket?

Slide 10 - Slide

Work on...
 Ex. 16, (17) 18 on pages 16 & 17

Finished? --> work on ex. 19 & 20
timer
15:00

Slide 11 - Slide

Homework
Finish ex. 11A, 12, 13, 14, 15 & 16

>>> Je slaat 11B dus over (:

Slide 12 - Slide