Clase 31. Repaso unidad 5

¡Bienvenidos chicos y chicas!






Lunes , 22 de marzo de 2021
1 / 24
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

¡Bienvenidos chicos y chicas!






Lunes , 22 de marzo de 2021

Slide 1 - Slide

Vocabulario unidad 5

Slide 2 - Slide

Unidad 5 Gramática 
1. Het werkwoord "estar"
2. Ser /Estar (zijn)
3. Ser/Estar/Hay
4. Plaatsbepalingen 

Slide 3 - Slide

Leg in eigen woorden uit wat het verschil is tussen hay/ser/estar

Slide 4 - Open question

Herhaling ww estar
1) vervoegingen: estoy / estás / está / estamos / estáis / están.
2) bij plaatbepalingen ALTIJD het werkwoord estar gebruiken (dus GEEN ser)
3) estar kent meerdere vertalingen: 
zijn / zich bevinden / liggen / hangen / staan 
Deze NL werkwoorden geven allemaal plaatsbepalingen aan!

Slide 5 - Slide

SER/ESTAR/HAY
SER      Wat is iets of iemand.
ESTARWaar is iets of iemand.
HAY:       Er is/er zijn 
Juan es español.
María está en la playa.
Hay dos sillas en la habitación.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

en
enfrente de
a la izquierda de
delante de 
al lado de
a la derecha de
entre
detrás de
achter
voor
naast
tussen
tegenover
rechts
links
in

Slide 9 - Drag question

Slide 10 - Slide

Yo ... de Holanda.
A
soy
B
estoy

Slide 11 - Quiz

Yo ... en Holanda.
A
soy
B
estoy

Slide 12 - Quiz

¿Dónde ... Elena?
A
es
B
está

Slide 13 - Quiz

¿De dónde ... Elena?
A
es
B
está

Slide 14 - Quiz

Kies hay, ser of estar:
_________ muchas bicicletas en Holanda.

Slide 15 - Open question

Kies hay, ser of estar:
José y yo ___________ amigos.

Slide 16 - Open question

Kies hay, ser of estar:
__________ una biblioteca enfrente del supermercado.

Slide 17 - Open question

Kies hay, ser of estar:
Mis padres __________ en Barcelona.

Slide 18 - Open question

Vertaal: Wij hebben twee badkamers.

Slide 19 - Open question

Vertaal: Ik heb een groot bed.

Slide 20 - Open question

Vertaal: Er zijn vier slaapkamers.

Slide 21 - Open question

Vertaal: Er is geen terras in de tuin.

Slide 22 - Open question

Vertaal: De boeken liggen onder de tafel.

Slide 23 - Open question

Vertaal: Mijn mobiel ligt op het bureau.

Slide 24 - Open question