This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Lesson of today
1. absence check
2. reading time
3. New grammar
4. Do exercises of unit 1
5. How did it go?
lesson goal:
Use to and tag questions
Slide 2 - Slide
Toetsen periode 1
- D: Luistertoets (geen cijfer)
Donderdag 2 oktober: - Unit 1 toets (1x) Leer alle grammar, vocab en phrases van unit 1
- Tijdens toetsweek: Leestoets (3x)
Geen leerwerk, maar wel oefeningen.
Let op! Leesboektoets Ghost in periode 2
Slide 3 - Slide
Reading time
10 min
timer
10:00
Slide 4 - Slide
New Grammar!
used to
tag questions
Slide 5 - Slide
Used to
Je gebruikt used to + hele werkwoord om te zeggen wat vroeger altijd gebeurde.
My friendused tocycle to school, but now she takesthe bus.
I used to play football when I was a little kid, but now I playhockey.
Slide 6 - Slide
Used to LET OP!
Bevestigende zinnen:Gebruik used to + hele werkwoord (stam).
Voorbeeld: "I used to live in Paris." (Ik woonde vroeger in Parijs)
Ontkennende zinnen:Gebruik didn't use to + hele werkwoord.
Voorbeeld: "I didn't use to like broccoli, but now I do." (Ik hield vroeger niet van broccoli, maar nu wel Vraagzinnen: Gebruik Did + onderwerp + use to + hele werkwoord.
Voorbeeld: "Did you use to play in a band?" (Speelde je vroeger in een band?
Slide 7 - Slide
'Used to' wordt gebruikt bij gebeurtenissen in de ...
A
verleden tijd
B
tegenwoordige tijd
C
toekomstige tijd
Slide 8 - Quiz
My mother ... (to wear) skirts, but now she prefers trousers.
Slide 9 - Open question
His grandparents ... (to go) to church on Sundays.
Slide 10 - Open question
People ... (to be) much nicer in the past.
Slide 11 - Open question
When we lived in Germany, I ... (to walk) to school.
A
used to walked
B
used to walk
Slide 12 - Quiz
We ... (to stay) at home during the holidays, but this year we'll go to France.
A
used to stayed
B
used to stay
Slide 13 - Quiz
He ... (to teach) in a private school, but I don't know what he does know.
A
used to teach
B
used to teached
C
used to taught
D
used to taughted
Slide 14 - Quiz
Tag questions.
Slide 15 - Slide
Tags
Een tag is een kort vraagje aan het einde van een zin:
is it? / isn't it? / can't you?
De spreker vraagt hiermee eigenlijk: 'Klopt dat?' of 'Ben je het met me eens?'