Grammatica zinsdelen h4 en h5

Dinsdag 31 mei
Instapopdracht online par. 4.7
Na 10 min.: uitleg voorzetselvoorwerp
Even oefenen
M. opdracht 3 en 4
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Dinsdag 31 mei
Instapopdracht online par. 4.7
Na 10 min.: uitleg voorzetselvoorwerp
Even oefenen
M. opdracht 3 en 4

Slide 1 - Slide

Voorzetselvoorwerp
  • Een voorzetselvoorwerp begint altijd met een voorzetsel. 
  • Een voorzetselvoorwerp komt voor bij werkwoorden met een vast voorzetsel (luisteren naar, rekenen op, delen door, geven om). 
  • Het voorzetsel verbindt het voorzetselvoorwerp met het gezegde.

Voorbeelden
  • Ik ben niet tevreden met deze computer.  --> tevreden zijn met
  • Lenny houdt al meer dan tien jaar van Kevin. --> houden van

Slide 2 - Slide

VZV vs. BWB
  • Een vzv begint - net als de meeste bwb's - met een voorzetsel.
  • Wanneer weet je of je te maken hebt met een VZV of een BWB?
  • Als het voorzetsel letterlijk iets over een plaats/tijd zegt OF als het door een ander voorzetsel vervangen kan worden, dan is het een BWB.
   --> Hij staat stil bij het stoplicht. (= bwb)
   --> Op 4 mei staan we stil bij alle oorlogsslachtoffers. (= vzv)



Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Wij voetbalden vroeger altijd /op straat/
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 5 - Quiz

Is het zinsdeel tussen haakjes
een voorzetselvoorwerp?

Waarom zou je / aan jezelf/ twijfelen?
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quiz

Wat is hier het vzvw?
De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen

Slide 7 - Open question

Slide 8 - Link

Donderdag 2 juni
Paar zinnen uit instapopdracht samen
Bespreken opdracht 3 en 4: vragen?
Uitleg bijstelling paragraaf 5.7
bijstelling en voorzetselvoorwerp: begrepen?
M. opdracht 1-1 t/m 1-3, 3, 4

Slide 9 - Slide


Elke minuut van de dag lijken mensen bezig te zijn 

met mogelijke nieuwe aankopen.

Slide 10 - Slide


Heb jij die nieuwste mobiele telefoon al aangeschaft 

en ben jij al eigenaar van de nieuwste spelcomputer?

Slide 11 - Slide

Bijstelling
- Geeft meer informatie over het zelfstandig naamwoord
- Staat direct achter het zelfstandig naamwoord
- Staat tussen twee komma's

"Vandaag heeft Pieter, mijn oudste oom, een nieuwe zonnebril gekocht."



Slide 12 - Slide

Bijstelling
  • Een bijstelling is geen zinsdeel, maar een onderdeel van een zinsdeel. 
  • Een bijstelling staat altijd tussen komma's of na een komma. 
  • Een bijstelling herhaalt een zaak of persoon, maar met andere woorden. 


Slide 13 - Slide

Voorbeelden van bijstellingen
  1. Amsterdam, de hoofdstad van Nederland, is erg mooi.
  2. Het onderzoek werd geleid door de heer Pietersen, een deskundige op het gebied van belastingfraude.
  3. De heer Rutte, onze minister-president, kan zich van dat voorval niets herinneren.

Slide 14 - Slide

Bijstelling
"Vandaag heeft Pieter, mijn oudste oom, een nieuwe zonnebril gekocht."

Slide 15 - Open question

Is hier sprake van een bijstelling?


Mireille, mijn buurmeisje, heeft nu ook griep.
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quiz

Is hier sprake van een bijstelling?


Hij is enkele jaren getrouwd geweest.
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quiz

Bijstelling of bijvoeglijke bepaling?
Mevrouw Schimmel, lerares op Het Streek, is dol op lekker eten.
Wat is de bijstelling?
A
'Mevrouw Schimmel' is een bijstelling
B
'Lerares op Het Streek' is een bijstelling.

Slide 18 - Quiz

Wat is niet waar over de bijstelling?

Een bijstelling...
A
is geen zinsdeel, maar een deel van een zinsdeel.
B
zegt iets over een werkwoord in een zinsdeel.
C
zegt iets over een zelfstandig naamwoord in een zinsdeel.
D
staat tussen komma's.

Slide 19 - Quiz

Je ziet hieronder werkwoorden waar een vast voorzetsel bij hoort. Sleep het werkwoord naar het vaste voorzetsel.
(vanaf het voorzetsel vormt zich dus een voorzetselvoorwerp)
op
voor
van
in
(iemand) aanspreken
betrekking hebben
commentaar hebben
aandacht hebben
zich inzetten
een zwak hebben
walgen
overtuigd zijn
geïnteresseerd zijn
bedreven zijn

Slide 20 - Drag question

De nieuwsgierige man luistert aandachtig naar de radio.
Het verliefde meisje kuste de jongen in het park.
In de winter sneeuwt het.
De duiker sprong niet.
De tweelingzussen zagen elkaar na 10 jaar weer.
Ik erger me mateloos aan rotzooi op straat.
Ik wacht al 10 minuten op mijn zusje.
Lieke is gek op haar zusje.
Els is bang voor spinnen.
Hij wacht voor het huis.

Slide 21 - Drag question