Les 4 De verleden tijd

Les 4 werkwoordspelling
De verleden tijd
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Les 4 werkwoordspelling
De verleden tijd

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Herhaling 
Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat is de stam van het werkwoord:
verhuizen

Slide 3 - Open question

This item has no instructions

(verhuizen)
Eric ........ de spullen naar een nieuwe werkplek.

Slide 4 - Open question

This item has no instructions

(besteden)
Edward .......... veel aandacht aan de opmaak van teksten.

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

Mijn vader (downloaden, tt) elke dag een paar nieuwe liedjes
A
download
B
downloat
C
downloadt
D
downloadde

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Elke zaterdag ... (crossen) hij met zijn broer.
A
crost
B
crosst
C
crossd

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

De verleden tijd



Zwakke en sterke werkwoorden

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Doelen
  1. Je kunt zwakke en sterke werkwoorden herkennen.
  2. Je kent de regel voor de verleden tijd van zwakke werkwoorden.
  3. Je weet wat er in de verleden tijd gebeurt bij sterke werkwoorden.
  4. Je kunt werkwoorden in de verleden tijd zetten.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Zet in de verleden tijd.
Wat gebeurt er met de klank?
WACHTEN
A
de klank verandert
B
de klank blijft gelijk

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Zet in de verleden tijd.
Wat gebeurt er met de klank?
SLAPEN
A
de klank verandert
B
de klank blijft gelijk

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Zwakke werkwoorden blijven in een andere tijd hetzelfde klinken.



Bijvoorbeeld:
wacht - wachtte
dans - danste
kook - kookte
teken - tekende

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Sterke

werkwoorden


hebben de

KRACHT

om in de verleden tijd

van klank te veranderen.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Typ een voorbeeld van
een sterk werkwoord

Slide 14 - Mind map

Bedenk zelf voorbeelden, zoals:
denk - dacht
lieg - loog
zwem - zwom
Sterk of zwak?

DENKEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Sterk of zwak?

WENSEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Verleden tijd

sterke werkwoorden





In het enkelvoud: schrijf op zoals het klinkt
In het meervoud:
schrijf op zoals het klinkt
Regel
Leer de regels uit je hoofd.

Slide 17 - Slide

Voorbeelden:
kopen : ik koop - ik kocht
lopen : ik loop - ik liep
geven : wij geven - wij gaven
kruipen : zij kruipen - zij kropen

Verleden tijd

zwakke werkwoorden





In het enkelvoud: stam + te / stam + de

In het meervoud:
stam + ten / stam + den
Regel
Leer de regels uit je hoofd.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

-te(n) of -de(n)?

    Vaak hoor je of je

stam + te(n)

of stam + de(n)

moet gebruiken.

Regel
Leer de regels uit je hoofd.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Voorbeelden 
spelen-speelde-gespeeld

maken-maakte-gemaakt

vertellen-vertelde-verteld

raken- raakte-geraakt


Slide 20 - Slide

This item has no instructions

TT: Ik fiets.
VT: ...

Slide 21 - Open question

This item has no instructions

TT: Loes verft mijn haren.
VT: ...

Slide 22 - Open question

This item has no instructions


                            
Twijfel je?
Als de laatste letter van de stam voorkomt in
't
 kofschip x, schrijf je in de verleden tijd -te(n).
Zo niet, dan schrijf je -de(n). 
Regel
Leer de regels uit je hoofd.
't ex-kofschip

Slide 23 - Slide

werken - werk
De 'k' komt voor in 't ex-kofschip, dus is de verleden tijd werkte.

0

Slide 24 - Video

This item has no instructions

Slide 25 - Slide

benadruk hier dat in de verleden tijd de ik-vorm en 2e en 3e persoon enkelvoud hetzelfde zijn. leg verder uit dat als het om het meervoud gaat er nog een -n achter komt. 
Geef ook aan dat het om de onvoltooid verleden tijd gaat. 




Let op
  • Als de stam (ik-vorm) al eindigt op -d of -t, dan schrijf je in de verleden tijd -dd of -tt.

  • Een werkwoord in de verleden tijd eindigt nooit op -dt.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld
antwoorden, 
stam = antwoord,
de verleden tijd is antwoordde

planten,
stam = plant,
de verleden tijd is plantte

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

In welke tijd staat dit werkwoord:
plofte

Slide 28 - Open question

This item has no instructions

Toen hij gisteren niet (antwoorden) (verzuchten) ik dat ik er nu echt klaar mee ben.
A
antwoorde- verzuchtte
B
antwoordde, verzuchtte
C
antwoordde-verzuchte
D
antwoorde-verzuchte

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions


Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Wat gebeurt er met het werkwoord 'werken' als je het in de verleden tijd zet?

Slide 31 - Mind map


Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Hij (rekenen) het bedrag uit.

Slide 32 - Open question

This item has no instructions

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Ik (koken) pasta.

Slide 33 - Open question

This item has no instructions

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Wij (zetten) de pot op tafel.

Slide 34 - Open question

This item has no instructions

Spel het werkwoord in de verleden tijd.
De docent ... (wissen) het bord.

Slide 35 - Open question

This item has no instructions

Spel het werkwoord in de verleden tijd.
Ze ... (kleden) het kind aan.

Slide 36 - Open question

This item has no instructions

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: racen
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Oefenen
www.studiemeter.nl > taalverzorging > werkwoordspelling > verleden tijd

Tip: Download de app: Beterspellen,
selecteer niveau 2F of 3F,
oefen.

Slide 39 - Slide

This item has no instructions