3H- GL 5e - chap 5 - Bron I en J

1 / 26
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Aujourd'hui: l'adjectif qualificatif
et les phrases clés
(oftewel: het bijvoeglijk naamwoord)
Je leert:
  • WAT het bijvoeglijk naamwoord is 
  • HOE je het kunt gebruiken in het Frans 
  • Zinnen omtrent activiteiten (vragen en antwoorden)
 Programme

Slide 2 - Slide

Allereerst: wat is een bijvoeglijk naamwoord ook al weer?
A
een woord dat activiteit aangeeft
B
een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord
C
een woord waar je een lidwoord voor kunt zetten
D
een woord dat bezit aanduidt

Slide 3 - Quiz

Tekst
Zelfstandig naamwoord
Bijv. naamwoord
bhuisasalt
wit
fiets
groot
duur
jong
nieuw
oma 
interessant
klaslokaal

Slide 4 - Drag question

Schrijf hier alles op wat je al weet over het bijvoeglijk naamwoord in het Frans

Slide 5 - Mind map

Normaal gesproken staat het bijvoeglijk naamwoord in het Frans:
A
achter het zelfstandig naamwoord
B
voor het zelfstandig naamwoord

Slide 6 - Quiz

Vormen van het bijv. naamwoord. Wat hoort bij elkaar?
geen verandering
(+ niks)
+ S
+ E
+ ES
mannelijke vorm

vrouwelijke vorm
mannelijk meervoud
vrouwelijk meervoud

Slide 7 - Drag question

Vormen van het bijv. naamwoord. Wat hoort bij elkaar?
grand
grands
grande
grandes
mannelijke vorm

vrouwelijke vorm
mannelijk meervoud
vrouwelijk meervoud

Slide 8 - Drag question

Uitzondering (1)
Eindigt een bijvoeglijk naamwoord al op een -e?
Dan hoeft er geen extra -e bij als het vrouwelijk is!

Bijvoorbeeld:
Le pantalon est rouge
La jupe est rouge

Slide 9 - Slide

Uitzondering (2)
Eindigt een bijvoeglijk naamwoord als op een -s?
Dan hoeft er bij het mannelijk meervoud geen extra -s bij!

Bijvoorbeeld:
Le cabriolet est gris
Les cabriolets sont gris

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Zijn er nog meer uitzonderingen op de regels voor vorm en plaats?
A
ja
B
nee
C
het is Frans, dus het zal wel weer
D
weet ik niet

Slide 12 - Quiz

Tekst
Normaal
Uitzondering
intéressantes
nouveau
magnifique
mauvaise
beaux
bon
petits
américan
jeune
bleu

Slide 13 - Drag question

  • beau(x)/bel(s) - belle(s)
  • bon(s) - bonne(s)
  • joli(s) - jolie(s) 
  • haut(s) - haute(s)
  • long(s) - longue(s)
  • petit(s) - petite(s) 

  • jeune(s) - jeune(s)
  • grand(s) - grande(s)
  • gros - grosse(s) 
  • vieux/vieil(s) - vieille(s)
  • mauvais - mauvaise(s)
  • nouveau(x) - nouvelle(s) 
Deze woorden staan altijd VOOR het znw (plaats)
en hebben vaak ook een afwijkende VORM



Slide 14 - Slide

Welke zinnen zijn goed?
A
Il est jeun
B
Ils sont jeunes
C
Il est jeune
D
Ils sont jeuns

Slide 15 - Quiz

Welke zin is goed geschreven?
A
La chaise bleu
B
La chaise bleue
C
La chaise bleus
D
La chaise bleues

Slide 16 - Quiz

Welke zin is goed geschreven?
A
Une prof sérieux
B
Une prof sérieuse
C
Des profs sérieuxx
D
Une prof sérieuses

Slide 17 - Quiz

Welke zin is goed geschreven?
A
Un garçon drôlee
B
Un garçon drôle
C
Un garçon drôles
D
Un garçon drôlees

Slide 18 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Elle a un noir chat
B
Elle a un noire chat
C
Elle a un chat noir
D
Elle a un chat noire

Slide 19 - Quiz

Welke zin(nen) is/zijn goed?
A
Ma voisine a de petits chats.
B
Ma voisine a des petits chats.
C
Mon voisin a de chiens noirs.
D
Mon voisin a des chiens noirs.

Slide 20 - Quiz

Welke zin is NIET goed?
A
Le petit garçon a un grand vélo rouge
B
Le président américain habite à la Maison Blanche
C
Les sympa élèves sont dans la classe grand
D
La jeune femme a acheté une nouvelle voiture

Slide 21 - Quiz

Verbeter de fout(en) in deze zin:

Les sympa élèves sont dans la grand classe

Slide 22 - Open question

Fais les exercices 31, 32, 33

Ensuite nous allons faire bron I - les phrases clés

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Exercices
Fais les exercices 34,35,36
Ex. 36 is het invullen van een formulaire:

Slide 26 - Slide