Theorie blok 1 t/m 3 administratie
1 / 23
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Hoe bereken je op de winst en verliesrekening jouw saldo winst (kolom nummer 3) ?
A
Saldo winst= Opbrengst Verkopen - inkoopwaarde-bedrijfskosten - privé
B
Saldo winst= Inkoopwaarde + Bedrijfskosten - Opbrengst verkopen
C
Saldo winst = Bedrijfskosten - Inkoopwaarde + Opbrengst verkopen
D
Saldo winst = Opbrengst verkopen- inkoopwaarde- bedrijfskosten.
Slide 15 - Quiz
Hoe bereken je het nieuwe Eigen Vermogen op jouw eindbalans? (kolom nummer 4)
A
Nieuw eigen vermogen = oud EV +privé
B
Nieuw eigen vermogen= oud EV + saldo winst
C
Nieuw eigen vermogen= oud eigen vermogen +saldo winst -privé
D
Nieuw Eigen vermogen = oud eigen vermogen + privé - saldo winst
Slide 16 - Quiz
Wat is een ander woord voor credit?
Slide 17 - Open question
Welk bedrag moet er bij Eigen Vermogen staan?
Slide 18 - Open question
Welk balanspost staat niet aan de creditzijde?
A
Hypotheek
B
Eigen Vermogen
C
Bank
D
Crediteuren
Slide 19 - Quiz
Je bestelt een product via een website. De verzendkosten moet jij betalen. Deze levering is..
A
franco
B
niet franco
C
loco
D
manco
Slide 20 - Quiz
Melissa heeft een eigen winkel en verkoopt telefoonhoesjes. De consumentenprijs van een telefoonhoesje is € 7,50. Hoeveel BTW moet Melissa afdragen aan de belastingdienst?
A
€ 1,58
B
€ 5,92
C
€ 1,30
D
€ 6,20
Slide 21 - Quiz
Melissa verkoopt ook een nieuwe batterij. De prijs exclusief BTW is € 20. Wat is de consumentenprijs?
A
€ 20
B
€ 24,20
C
€ 16,53
D
€ 29,23
Slide 22 - Quiz
Geef de definitie van het begrip innovatie
