Basis Unit 3 Australia 3.4 Reading 5-8

Basis Unit 3 Australia 3.4 reading 5-8
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EngelsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Basis Unit 3 Australia 3.4 reading 5-8

Slide 1 - Slide

Learning objectives 
  • Countable and uncountable nouns 
  • Reading 3.4 exercise 4, 5,6, 7 
  • Blooket  

Slide 2 - Slide

Telbare (countable) and niet-telbare (uncountable) woorden
1. Banana                                         3. bottle of water 



2. honey                                           4. money    

Slide 3 - Slide

Regel
  • We gebruiken many   bij woorden die je kunt tellen, zoals sweaters.
  • We gebruiken much  bij woorden die je niet kunt tellen, zoals money.

Slide 4 - Slide

I have ______ books that are on my tabel.
A
many
B
much

Slide 5 - Quiz

How ______ sugar do you want in your tea.
A
many
B
much

Slide 6 - Quiz

We don't listen to _____ music at home.
A
many
B
much

Slide 7 - Quiz

Have you got ____ childern in your class.
A
many
B
much

Slide 8 - Quiz

Regel 
1. A few = een paar / enkele (voor telbare dingen)
Voorbeeld: I have a few friends. → Ik heb een paar vrienden.
2. Few = weinig (voor telbare dingen, met de betekenis dat het bijna niets is)
Voorbeeld: I have few friends. → Ik heb weinig vrienden. (bijna geen)
3. Many = veel (voor telbare dingen)
Voorbeeld: She has many books. → Ze heeft veel boeken.
4. A little = een beetje (voor niet-telbare dingen)
Voorbeeld: I have a little sugar. → Ik heb een beetje suiker.

Little = weinig (voor niet-telbare dingen, met de betekenis dat het bijna niets is)
Voorbeeld: I have little sugar. → Ik heb weinig suiker. (bijna geen)

Much = veel (voor niet-telbare dingen)
Voorbeeld: She doesn’t drink much water. → Ze drinkt niet veel water.

Slide 9 - Slide

I have ___ apples in my bag.
A
A few
B
few

Slide 10 - Quiz

There are ___ people in the classroom today. It feels empty.
A
few
B
many

Slide 11 - Quiz

She has ___ homework to do, so she can relax later.
A
a little
B
few

Slide 12 - Quiz

We bought ___ chairs for the party, but we might need more.
A
a few
B
a little

Slide 13 - Quiz

He has ___ friends because he just moved to a new city.
A
few
B
many

Slide 14 - Quiz

Opdracht 5, 6 in groepen
  • Opdracht 5: In je groepjes leest iedere persoon een alinea. Daarna bespreken jullie de vragen en vullen jullie de naam van de persoon in op Alright.
  • Opdracht 6: Lees Show Us Your Style. Kijk naar de foto's. Wie hoort bij welke style? Schrijf het nummer bij de juiste foto. Leg ook uit waarom je vindt dat ze goed in deze categorie passen.

Slide 15 - Slide

Opdracht 7 
Bekijk Show Us Your Style.


a. Zet de de naam van de kledingstijl bij elke omschrijving.
- Hippie            - nerdy       -classy       - cowboy         -rockstar
-sporty

b. Kies een kledingstijl, bijvoorbeeld: goth, tomboy, formal. 
Example: Catergory: Formal. A suit and tie to a wedding. 

Slide 16 - Slide

Goals
Exercise 5,6,7 klaar 
I know the difference between countable and uncountable nouns 

Slide 17 - Slide