Keuze-uur Nederlands HV3 - Begrijpend lezen

Keuze-uur
Nederlands H/V 3
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Keuze-uur
Nederlands H/V 3

Slide 1 - Slide

Hoofdstuk 1
Indeling van een tekst

Slide 2 - Slide

Indeling tekst: inleiding
  • Eerste deel van de tekst
  • Het onderwerp wordt geïntroduceerd
  • Vanaf de eerste zinnen weet je waarover de tekst gaat
  • Bestaat meestal uit één alinea

Slide 3 - Slide

Indeling tekst: middenstuk
  • De verschillende kanten van een onderwerp komen aan de orde
  • Dit gebeurt met behulp van deelonderwerpen
  • Bijvoorbeeld: een tekst over phishing
  • Deelonderwerpen kunnen dan zijn: gevaarlijke e-mails, criminaliteit, financiële schade, aangifte doen bij de politie, etc.

Slide 4 - Slide

Indeling tekst: slot
  • Laatste alinea van een tekst
  • Het belangrijkste uit de tekst wordt nog eens herhaald of samengevat

Slide 5 - Slide

Wat is een kernzin?
A
De eerste zin van de inleiding
B
De laatste zin van het slot
C
De belangrijkste zin van een tekst
D
De belangrijkste zin van een alinea

Slide 6 - Quiz

Wat is een deelonderwerp?
A
een onderwerp van een hoofdstuk
B
een aspect van het onderwerp
C
een aspect van het slot
D
een onderwerp van de eerste alinea

Slide 7 - Quiz

Wat vind je in het middenstuk van de tekst?
A
de inleiding
B
de mening van de schrijver
C
de conclusie
D
de deelonderwerpen

Slide 8 - Quiz

Waar vind je de belangrijkste informatie in een tekst?
A
Inleiding
B
Middenstuk
C
Slot

Slide 9 - Quiz

In welk deel van de tekst maak je kennis met het onderwerp?
A
Inleiding
B
Middenstuk
C
Slot

Slide 10 - Quiz

DOEL:

Informeren


De schrijver wil dat je iets te weten komt

Slide 11 - Slide

DOEL:

Overtuigen


De schrijver wil zijn mening geven

Slide 12 - Slide

DOEL:

Activeren


De schrijver wil dat je iets WEL gaat doen

Slide 13 - Slide

DOEL:

Amuseren


De schrijver wil je vermaken

Slide 14 - Slide

Hoofdstuk 2
Feiten, meningen en argumenten
Signaalwoorden en tekstverbanden

Slide 15 - Slide

Lezen H2: Feiten, meningen en argumenten
Leg aan de hand van de onderstaande zinnen uit wat een feit en een mening is:

Ik ga morgen niet naar dat feestje, want de bus rijdt niet die kant op. 

Ik ga morgen niet naar dat feestje, want de muziek die daar gedraaid wordt, vind ik niet leuk. 

Slide 16 - Slide

In welke zin wijzen de signaalwoorden op een chronologisch verband?
A
Ik wil langskomen, maar ik heb helaas geen tijd.
B
Ik ga eerst sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik kom langs, omdat ik daar zin in heb.
D
Ik kom samen met mijn moeder op bezoek.

Slide 17 - Quiz

Welk tekstverband zie je in deze zin?
Ik kreeg een hapje en een drankje.
A
Opsommend
B
Tegenstellend
C
Vergelijkend
D
Oorzakelijk

Slide 18 - Quiz

Op welk tekstverband wijzen de signaalwoorden want en omdat?
A
Samenvattend verband
B
Voorwaardelijk verband
C
Toelichtend verband
D
Redengevend verband

Slide 19 - Quiz

Op welk tekstverband wijzen de signaalwoorden maar, toch en echter?
A
Opsommend verband
B
Tegenstellend verband
C
Samenvattend verband
D
Toelichtend verband

Slide 20 - Quiz

Wat doe je als je een tekst kritisch leest?
A
Je bekijkt de tekst en leest de eerste alinea
B
Je leest de eerste en de laatste zin van de alinea's
C
Je leest de tekst van het begin tot aan het eind goed door
D
Je leest de tekst en beoordeelt of de informatie juist en betrouwbaar is

Slide 21 - Quiz

Hoofdstuk 5
Aanpak begrijpend lezen - in stapjes

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide