Semana 20

• Spaans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

¿Qué vamos a hacer hoy?

Semana 20

• Bienvenida - 10 min
• Dicatdo - 10 min
• Repaso - 20 min
• Tema 3 - 40 min

Aan het eind van deze les:

• kan je gesprekjes luisteren en over schrijven
• ken je het ww '' gustar '' en hobby's
• ken je woordenschat over het school

¿Cómo estás hoy?
Hoe gaat het vandaag?

Portátiles cerrados

PW4 : verbos regulares/ woordenschat thema presentarse (escribir) /bijv.nw. (adjetivos) ( lezen/ luisteren en schrijven) Thema 2 + ww van thema 3 en vanaf “libros” tot “joven”

Escucha

• Luister nog een keer naar het alfabet. 
• Probeer je naam te spellen in het Spaans

Dictado

Schrijf de zinnen op die je hoort. 

Let op: je hoort 2 x dezelfde zin.

A controlar

1. La silla es de Sara.
2. El coche tiene diez años.
3. El queso es español.
4. La pasta es italiana.
5. Es un mapa de España.
6. El chocolate es del niño.

¡Los números hasta 100!

LEREN

Los números

Noteer de getallen in cijfers die je zometeen gaat horen.

Ejercicio 15 + explicación ESTAR

A controlar

• 25
• 14
• 40
• 12

• 6
• 11
• 21
• 35

• 9
• 29
• 38
• 17

Repaso

VERBO GUSTAR

---VERBO GUSTAR---

Gustar = houden van/leuk vinden

letterlijk: bevallen

Me gusta el libro - het boek bevalt mij.

Ik vind het boek mooi. 

Me gustan las hamburguesas - hamburgers bevallen mij.

Ik hou van hamburgers.

Wanneer gebruik je gusta? En wanneer gustan        

Leerdoel: gustar

Módulo pág.46, 47, 48 

GUSTA OF GUSTAN

• gusta + een zelfstandig naamwoord enkelvoud

 Me gusta el fútbol.= Ik hou van voetbal.

• gusta + een werkwoord
  

Me gusta bailar. = Ik hou van dansen.

• gustan + een zelfstandig naamwoord meervoud
  

Me gustan los perros. = Ik hou van honden. 

                                        Denk aan het lidwoord

Módulo pág.46, 47, 48 

Meewerkend voorwerp

Om aan te geven wie het leuk vindt (letterlijk, aan wie het bevalt) gebruik je het meewerkend voorwerp. 

me

te

le

nos

os

les

Módulo pág.46, 47, 48 

Nadruk geven

(a mí)                           me gusta/gustan

(a tí)                             te  gusta/gustan

(a él/ella/usted)           le gusta/gustan

(a nosotros)                  nos gusta/gustan

(a vosotros)                  os gusta/gustan

(a ellos/ellas/ustedes)  les gusta/gustan

Módulo pág.46, 47, 48 

Dus.....

(A mí) me gusta bailar.                      = Ik hou van dansen.

(A él) le gusta el fútbol.                     = Hij houdt van voetbal.

(A nosotros) nos gusta la música.    = Wij houden van muziek.

¿(A vosotros) os gustan los perros? = Houden jullie van                                                                          honden? 

(A ellos) les gusta bailar.                   = Zij houden van dansen. 

OJO

De beklemtoonde vormen kan je weglaten (a mí, a tí, etc.)

Het meewerkend voorwerp MOET je gebruiken. (me, te, le...)

Wanneer je iets NIET leuk vind zet je gewoon NO voor het meewerkende voorwerp. 

No me gusta estudiar.

Andere werkwoorden die op dezelfde manier gaan zijn:

encantar= dol zijn op

doler (ue) = pijn doen

Me gusta + pasatiempos

1. A mí me gusta escuchar música.

2. A mí me gusta jugar al fútbol y hacer deporte. 

3. A mí me gustan los juegos de estrategia. 

4. A mí me gusta dibujar. 

5. A mí me gusta tocar la guitarra. 

6. A mí me gusta chatear con mis amigos. 

pasatiempos quizlet: Link

Mis pasatiempos (gustar)

¿Qué significa "me gusta"?
(wat betekent "me gusta"?)

1. ik ben altijd...
2. mijn hobby is..
3. ik geef geld uit aan...
4. ik hou van.../ik vindt ...leuk/lekker

¿Qué le gusta a Alejandra?
Ze noemt (in de audio) 4 dingen op die ze leuk vindt.
Schrijf in het Nederlands op wat ze leuk vindt (als je ze niet alle 4 begrijpt mag je er ook 2 of 3 schrijven)

Audio

¿Qué no le gusta a Alejandra?
Ze noemt (in de audio) 4 dingen op die ze niet leuk vindt.
Schrijf in het Nederlands op wat je begrijpt (wat vindt ze niet leuk?)

Audio

Koppel audio met activiteiten :) 

Dansen

Sporten

Slapen

Reizen

Tekenen

Wandelen

Gamen

Shoppen

me

te

le

nos

os

les

A mí ... gusta mucho jugar al fútbol

A ti ... gusta el guacamole

A Lucas ... gusta la música latina

A nosotras ... gusta el chocolate

A vosotros ... gusta ver series en Netflix

A ellos ... gusta quedar con amigos

¿me gusta o me gustan?

Me gusta/gustan el tenis

1. Me gusta
2. me gustan

¿me gusta o me gustan?

Me gusta/gustan mucho comer pizza

1. Me gusta
2. me gustan

¿me gusta o me gustan?

Me gusta/gustan quedar con amigos

1. Me gusta
2. me gustan

¿me gusta o me gustan?

Me gusta/gustan los libros en inglés

1. Me gusta
2. me gustan

Schrijf in het Spaans bij elk plaatje of je dit niet leuk, leuk of geweldig vindt. (dus 3 zinnen)

¿Cuáles son tus pasatiempos?
(beantwoord de vraag in een hele zin)

Portátiles cerrados

Ejercicio 5: Me gusta - mis pasatiempos

Libro pág 58 + 59

maak ej 5 

             

Tema 3: La escuela / El instituto pg 63

Las asignaturas

Maak:

El instituto         pág 63  ej A

Het lesrooster  pág 64 ej 21A

Hulpmiddel:  Voca pág 84+ 85

                           

klaar?  ej 2 Link

Blooket

Ga naar: Blooket.com/play

Exit ticket

Wat ging goed en minder goed?

Weet je hoe, waar en wanneer je de PO moet inleveren?