7 Pincode 3v alleen vragen

H7: Nu of later?
1 / 42
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

H7: Nu of later?

Slide 1 - Slide

Is een lage inflatie gunstig of ongunstig voor bedrijven die willen investeren?
A
Gunstig
B
Ongunstig
C
Dat maakt niet uit.
D
Het verschilt per bedrijf.

Slide 2 - Quiz

Is een hoge inflatie gunstig voor mensen die geld lenen?
A
Gunstig, want door de hoge inflatie wordt de reële waarde van het geleende bedrag meer waard.
B
Gunstig, want door de hoge inflatie wordt de reële waarde van het geleende bedrag minder waard.
C
Ongunstig, want door de hoge inflatie wordt de reële waarde van het geleende bedrag meer waard.
D
Ongunstig, want door de hoge inflatie wordt de reële waarde van het geleende bedrag minder waard.

Slide 3 - Quiz

Rob spaart jaarlijks €800,-. Hij zet het geld op zijn spaarrekening waarop hij 2,5% krijgt. De inflatie is de afgelopen jaren gemiddeld 2%. Bereken de reële rente.

Slide 4 - Open question

Is een hoge inflatie gunstig voor mensen die sparen?
A
Ja, want door de hoge inflatie wordt de reële waarde van het spaargeld lager.
B
Ja, want door de hoge inflatie wordt de reële waarde van het spaargeld hoger.
C
Nee, want door de hoge inflatie wordt de reële waarde van het spaargeld lager.
D
Nee, want door de hoge inflatie wordt de reële waarde van het spaargeld hoger.

Slide 5 - Quiz

Reële rente bij sparen is
A
De betaalde rente over je spaargeld
B
De ontvangen rente na inflatiecorrectie
C
De ontvangen rente over je spaargeld
D
De betaalde rente na inflatiecorrectie

Slide 6 - Quiz

Wij spreken van negatieve reële rente als:
A
inflatie lager dan de rentepercentage is
B
inflatie hoger dan de rentepercentage is
C
inflatie gelijk is aan de rentepercentage

Slide 7 - Quiz

Wat is de reële rente?
A
De hoeveelheid goederen die je met je inkomen kunt kopen
B
Rentepercentage dat de bank geeft of vraagt voor sparen of lenen.
C
Daling van de koopkracht van het geld, bijvoorbeeld de euro
D
De nominale rente gecorrigeerd met de inflatie.

Slide 8 - Quiz

De reële rente is hoger dan de nominale rente
A
er is sprake van inflatie
B
er is sprake van deflatie
C
de spaarrente is hoger dan de kredietrente
D
dit kan helemaal niet

Slide 9 - Quiz

Lesdoelen par. 7.4:
  • Je kunt, met voorbeelden, uitleggen wat de rijksbegroting is.
  • Je kunt voorbeelden geven van uitgaven en inkomsten van de collectieve sector.
  • Je kunt uitleggen dat de overheid ruilt over de tijd door een begrotingstekort- of overschot.

Slide 10 - Slide

Lesdoel 
Je kunt, met voorbeelden, uitleggen wat de rijksbegroting is.

Slide 11 - Slide

7.4 De overheid ruilt over de tijd
Net als gezinshuishoudens en bedrijven,
heeft de overheid inkomsten en uitgaven. 

De overheid maakt hiervan jaarlijks de Rijksbegroting

Jaarlijks tijdens Prinsjesdag informeert de overheid 
haar burgers hierover met behulp van de Miljoenennota
Rijksbegroting:  
Verwachte uitgaven en inkomsten van de overheid voor een komend jaar. 

 

Miljoenennota:  
Bevat uitleg van de rijksbegroting. 

 

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Slide 14 - Slide

Gebruik de miljoenennota in par. 7.4. Wat zijn de belangrijkste inkomsten en uitgaven van de overheid?

Slide 15 - Open question

Lesdoel 
Je kunt voorbeelden geven van uitgaven en inkomsten van de collectieve sector.

Slide 16 - Slide


overheid en sociale zekerheidinstellingen



Collectieve sector

Slide 17 - Slide

Collectieve sector

Slide 18 - Slide

Inkomsten van de collectieve sector 

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Lesdoel 
Je kunt uitleggen dat de overheid ruilt over de tijd door een begrotingstekort- of overschot.

Slide 21 - Slide

Begrotings-overschot: 
De verwachte inkomsten van de overheid zijn groter dan de verwachte uitgaven. 


 

 
Staatsschuld:  
De schuld die de overheid heeft opgebouwd door geld te lenen. 


 

 

Slide 22 - Slide

Begrotingstekort: 
De verwachte inkomsten van de overheid zijn lager dan de verwachte uitgaven. 



 

 

Slide 23 - Slide

Financieringstekort en staatsschuld
Als de overheidsinkomsten kleiner zijn dan de overheidsuitgaven, moet de overheid lenen.

     Dit verschil heet het financieringstekort. 

         De staatsschuld neemt hierdoor toe.

Slide 24 - Slide







De staatsschuld is dus het totaal van alle financieringstekorten van de afgelopen jaren.


Slide 25 - Slide

Aan het werk
Paragraaf 7.4: Maken opdrachten
Paragraaf 7.3: Afmaken opdrachten 



Slide 26 - Slide

Huiswerk volgende les
Paragraaf 7.3: Maken opdrachten
Paragraaf 7.4: Maken opdrachten


Is al veel tijd aan besteed dus
het hoeft niet veel huiswerk te
zijn.



Slide 27 - Slide

Reflectie:  Zijn de lesdoelen behaald?
  • Je kunt, met voorbeelden, uitleggen wat de rijksbegroting is.
  • Je kunt voorbeelden geven van uitgaven en inkomsten van de collectieve sector.
  • Je kunt uitleggen dat de overheid ruilt over de tijd door een begrotingstekort- of overschot.

Slide 28 - Slide

Door de coronacrisis zijn de overheidsuitgaven gestegen en de inkomsten gedaald, hierdoor is de staatsschuld toegenomen.
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quiz

wat is GEEN inkomen van de overheid?
A
loonbelasting
B
sociale verzekering
C
accijns
D
salaris

Slide 30 - Quiz

De staatsschuld wordt kleiner als er een begrotingsoverschot is
A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quiz

De staatsschuld is een voorbeeld van ...
A
Een voorraadgrootheid
B
Een stroomgrootheid
C
Zowel een voorraad- als stroomgrootheid

Slide 32 - Quiz

Sociale verzekeringen zijn onder te verdelen in:
A
collectieve verzekeringen en particuliere verzekeringen
B
werknemersverzekeringen en risicoverzekeringen
C
volksverzekeringen en schadeverzekeringen
D
volksverzekeringen en werknemersverzekeringen

Slide 33 - Quiz

Is er sprake van een begrotingstekort of een begrotingsoverschot?

A
Begrotingstekort
B
Begrotingsoverschot

Slide 34 - Quiz

Wie betalen er voor sociale verzekeringen?
A
Werknemers
B
Werkgevers
C
De overheid
D
Werkgevers en werknemers samen

Slide 35 - Quiz

Sociale verzekeringen worden betaald met...
A
BELASTINGEN
B
UITKERINGEN
C
BOETES
D
PREMIES

Slide 36 - Quiz

Wanneer de overheid aflost op de staatsschuld. Wat voor gevolgen heeft dat op de rentekosten op de staatsschuld
A
Deze worden hoger
B
Deze blijven gelijk
C
Deze worden lager

Slide 37 - Quiz

Bij een begrotingstekort verwacht de overheid ...
A
Meer inkomsten dan uitgaven
B
Meer uitgaven dan inkomsten

Slide 38 - Quiz

De staatsschuld wordt kleiner als er een begrotingsoverschot is
A
Juist
B
Onjuist

Slide 39 - Quiz

Wat kan de overheid doen bij een begrotingstekort?
A
Bezuinigen op de uitgaven.
B
De belastingen (inkomsten) verhogen.
C
Geld lenen.
D
A, B en C.

Slide 40 - Quiz

De staatsschuld stijgt als:
A
inkomsten > uitgaven
B
uitgaven > inkomsten

Slide 41 - Quiz

Wat is een staatsschuld?
A
Het totaal van de export die een land heeft gemaakt
B
Het totaal van de import die een land heeft gemaakt
C
Het totaal van de schulden die een land heeft gemaakt.
D
Een deel van de schulden die een land heeft gemaakt.

Slide 42 - Quiz