Les 2: argumentatie

1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 10 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Gelijk hebben vs. gelijk krijgen
Met een betoog probeert de schrijver jou ergens van te overtuigen. Jij bepaalt als lezer of dat lukt. Hiertoe stel jij jezelf vragen:
Klopt het wat de schrijver zegt in het betoog?
Zijn de argumenten wel waar?
Is het verhaal logisch?

Als je deze vragen instemmend kunt beantwoorden, ben je eerder geneigd de schrijver gelijk te geven.

Slide 3 - Slide

Mening, standpunt

Met een mening maakt de schrijver duidelijk hoe hij ergens tegenaan kijkt. Een ander woord voor mening is standpunt.



Slide 4 - Slide

Argumenten

Zonder argumenten heeft jouw mening weinig waarde. Je moet je standpunt kunnen onderbouwen.

Hoe meer de argumenten bestand zijn tegen kritiek, hoe sterker ze zijn.

Feitelijke uitspraken zijn sterker. Ze zijn waar of onwaar.



Slide 5 - Slide

Hieronder zie korte teksten met een standpunt en een argument. Sleep alleen het argument. Bepaal of het een feitelijk argument is of een waardererend argument.
feitelijk
waarderend
De kans is erg klein dat je iets wint bij de Postcodeloterij.
Je kunt er beter niet aan deelnemen.
Ik denk dat Mark Rutte de verkiezingen gaat winnen.
Hij is immers veruit de beste in de debatten.
Omdat je met een scooter een grotere kans loopt op een ernstig ongeluk dan op een fiets,
lijkt het me verstandig scooters te verbieden.

Slide 6 - Drag question

Tegenargument en weerlegging
Om iemands mening aan te vallen, kun je (op een nette manier) twee dingen doen:

1. Je valt het standpunt aan. Je gebruikt dan tegenargumenten. Dit zijn argumenten tegen het standpunt.

Ik vind Cambuur de mooiste club van Nederland (standpunt), want zij hebben veel sfeer in het stadion.

Slide 7 - Slide

Tegenargument en weerlegging
Om iemands mening aan te vallen, kun je (op een nette manier) twee dingen doen:
1. Je valt het standpunt aan. Je gebruikt dan tegenargumenten
2. Je valt het argument van de ander aan. Je gebruikt dan een weerlegging. Dit is vooral nuttig bij een waarderend argument.

Je zegt wel dat Cambuur meer sfeer op de tribune heeft (arg), maar als je op Nieuw Noord staat, is er een orkaan van geluid. (weerlegg.)

Slide 8 - Slide

Voorbeeld
Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Maar de kans dat je huidkanker krijgt, wordt daardoor wel een stuk groter (tegenargument). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft,  is er niets aan de hand (weerlegging).

Slide 9 - Slide

Blok 2 en 3
ga aan de slag met argumentatie

Maak blok 2 in LessonUp, blok 3 maak je in je schrift en kijk je na via elo.bornego.nl

Slide 10 - Slide